Home

De wording van een digitale cultuur. Wat daarbij verloren gaat en wat daaraan te doen

De pc, de smartphone en het internet werden in het begin vooral met enthousiasme ontvangen, bij ChatGTP overheerst de angst voor wat AI teweeg kan brengen. De naïeve hoopvolle roes van technologisch optimisme is voorbij. Veel beloften van de digitale innovaties bleven onvervuld, onbedoelde negatieve consequenties dienden zich aan. Dat gebeurde op uiteenlopende gebieden, psychisch, in onderlinge omgang en in publieke arena’s. Die teleurstellingen maken dat er meer ruimte komt om kritisch na te denken over wat het gebruik van digitale apparatuur aanricht. Mensen staan meer open voor twijfels en voor kritische stemmen zoals die van Sherry Turkle.1 Zij vraagt zich niet zozeer af of computers de wereld gaan overnemen, maar ze maakt zich er bezorgd over dat we meer van technologie verwachten dan van elkaar. Vanaf het allerprilste begin van de pc en de smartphone interpreteert Turkle de veranderingen die digitale apparaten in het dagelijks leven van mensen teweegbrengen. Steeds doen zich daarbij nieuwe vragen voor en Turkle past haar onderzoek daarbij aan. Ze geeft een analyse van de problemen waarmee mensen worstelen, en in Reclaiming Conversation. The Power of Talk in a Digital Age geeft ze ook een remedie. Face-to-face contacten ziet ze als de sleutel voor het herstel van onderling contact.

Turkle is een Amerikaanse socioloog/antropoloog en psycho-analytica, die vanaf eind jaren zeventig verbonden is aan het Massachusetts Institute of Technology, omringd door de hogepriesters van de technologie. Decennia lang al onderzoekt zij de sociale gevolgen van digitalisering, en door haar twee disciplines en haar werk op het MIT is ze daar bij uitstek geschikt voor. Ze is net als ieder ander onder de indruk van de technologische hoogstandjes waartoe de mensheid in staat is gebleken, maar haar professionele achtergrond geeft haar een heel eigen invalshoek. Ze houdt zich niet zozeer bezig met vragen als ‘wat kunnen computers’ of ‘hoe ziet de digitale toekomst eruit’. Ze wil weten hoe mensen digitale apparaten gebruiken, hoe ze zich temidden van al die apparaten bewegen en zich tot elkaar verhouden, en wat daarin is veranderd. Ze wil niet alleen weten wat een computer voor mensen doet, maar ook wat een computer mét mensen doet. Mensen zijn door het gebruik van computers anders gaan denken, over zichzelf, over elkaar en de wereld. Turkle’s onderzoek betreft a culture in the making. Daar ligt haar fascinatie.

Ze baseert haar onderzoek op gedetailleerde observaties en kleine gesprekken à l’improviste. Ze onderzoekt mensen in universiteiten, op scholen, in hobbyclubs van hackers. Ze kijkt en luistert naar kinderen en volwassenen, naar technische experts en gewone gebruikers, ze bestudeert uiteenlopende digitale uitingen, e-mails, billboards en smartphones, texts, messages, sociale netwerken zoals Facebook en Twitter, multiplayer online games. Op basis van een schat aan herkenbaar en tot de verbeelding sprekend materiaal laat ze systematisch zien hoe het gebruik van computers zich de afgelopen vier decennia over de hele samenleving heeft verbreid en hoe onze cultuur en onze manier van leven daardoor diepgaand zijn veranderd. Hoe dat gebeurd is, hoe dat te verklaren is, wat we daarvan vinden en wat we daaraan kunnen doen – dat is het onderzoeksgebied van Sherry Turkle. Ze schreef er een reeks boeken over, talloze artikelen, ze geeft er lezingen en college 0ver.

Net als de psycho-analyse dat deed, bieden computers mensen een nieuwe kijk op de wereld. Bij de introductie van de psycho-analyse bleken ‘repressie’ of slip of the tongue’ bruikbare toevoegingen aan het gewone spraakgebruik te zijn; nu iedereen met computers te maken heeft gaan machines deel uitmaken van het denken van mensen over zichzelf en de wereld. Ook mensen die weinig van technologie weten gebruiken termen die naar het denkvermogen van computers verwijzen: ‘Excuse me, I need to clear my buffer; I won’t be happy until I debug this problem’. En ze vertalen psycho-analytische uitdrukkingen in metaforen die ze aan de computer ontlenen: een slip of the tongue noemen ze een ‘information processing error’.

De achterkant van vooruitgang

Turkle zag al vroeg dat vernieuwing niet altijd vooruitgang hoeft in te houden. Mensen verzinnen technologische innovaties, en daarna stellen ze hun gedrag daarop in. Ze hebben onvoldoende verbeeldingskracht om zich voor te stellen wat hun uitvindingen in de praktijk zullen betekenen. Innovaties gaan een eigen leven leiden, ze roepen nieuwe gedragingen op, nieuwe gewoonten en nieuw taalgebruik, en dat nieuwe gedrag kan ongemerkt een verschraling van het menselijk contact teweeg brengen.

Turkle laat zien hoe digitale apparaten sluipenderwijs oude manieren van doen beperken. In hun e-mail gaan mensen hun vragen zo formuleren, dat ze snel kunnen worden geschreven en beantwoord. Als ze het hebben over ‘slimme’ apparaten reduceren ze de betekenis van ‘slim’ tot iets dat apparaten kunnen. Gevoeligheid, bewustzijn, geestigheid – kenmerken die bij menselijke slimheid een rol spelen zetten ze daarbij tussen haakjes. Ze stemmen de betekenis van ‘slimheid’ en ‘affectie’ op de maat van de machines af.

Zo gaan mensen hun leven inrichten overeenkomstig de technische mogelijkheden die ze zelf hebben gecreëerd. Een techniek die eerst alleen geschikt leek om iets als een treinvertraging door te geven blijken de gesprekspartners van Turkle nu ook te gebruiken voor emotionele ontboezemingen, voor excuses en liefdesverklaringen. Daarbij vragen ze zich niet af of het door hen gebruikte medium zich er wel toe leent om zulke complexe gevoelens over te brengen. Ze zien wel dat er een verschil is […] between someone laughing and someone writing that they’re laughing’ (268), maar ze nemen er genoegen mee dat de techniek in veel opzichten minder te bieden heeft dan direct contact tussen mensen in elkaars aanwezigheid. Ze gaan zelfs nog verder: ze gaan face-to-face contacten bedreigend en ongemakkelijk vinden, en proberen die te vermijden. Zelfs telefoongesprekken gaan ze lastig vinden. Moeilijke emotionele kwesties, zoals een relatie uitmaken of iemand condoleren, bespreken ze liever online dan in vivo. Saaie momenten met anderen vermijden ze door snel even iets op te zoeken, een filmpje te bekijken, een bericht te lezen. Turkle beschrijft vele varianten van dit gewenningsproces, waarin mensen geleidelijk aan vergeten wat de techniek hen aan ambivalenties en complexiteit heeft ontnomen. Soms tot hun eigen verdriet, wanneer dat verlies tot hen doordringt.

Bij texten liggen de problemen net weer iets anders. Daar blijken mensen vaak te schrijven terwijl hun aandacht elders is, als een automatische piloot. De keerzijde daarvan is dat de ontvangers van digitale post zich bezorgd afvragen wat de afzender onder het texten verder aan het doen was. En terwijl ze al textend contact hebben, verliezen mensen hun vermogen om te beantwoorden aan de eisen die ‘gewone’ conversaties aan hun gedrag stellen. Ze hebben problemen met de grondbeginselen van een gesprek: om de beurt luisteren en praten. Ze vergeten wat een ‘gewoon’ gesprek hun te bieden heeft, en sommige jongeren hebben daarmee geen eigen ervaring.

Turkle bestudeerde ook het gebruik van sociale robots. Bij contact met een robot doen de gebruikers ‘alsof’ het mensen zijn, en projecteren ze menselijke eigenschappen op deze apparaten. Het ‘doen alsof’ is een principe waar dieren en heel jonge kinderen mee spelen. Een klein meisje verbaasde me met haar nauwkeurige formulering: ‘Dit is een bal, maar we doen alsof het een baby is.’ In de omgang met sociale robots kan dat besef verdwijnen, en kunnen kinderen en volwassenen de regie kwijtraken. Ze verwarren ‘a machine that thinks’ met ‘a machine who thinks’. De computer biedt hun de suggestie van affectie, en die verleiding kunnen ze niet weerstaan. Speelgoed als Tamagotchis doen het bijvoorbeeld voorkomen alsof de speelgoeddieren in staat zouden zijn tot wederzijds begrip. Kinderen hebben dan de neiging om dat speelgoed niet als dingen te zien of als wezenloze machines, maar als ‘wezens’, ‘schepselen’ met een eigen agenda en een eigen geest die hun zorg en aandacht nodig hebben. Sociale robots lijken dan een nieuw soort intimiteit te geven, en mensen vergeten dat die gevoelens van liefde gesimuleerd zijn. De verbondenheid blijft een illusie, het blijven machinale nabootsingen van belangstelling en erkenning, en dat is iets anders dan de intimiteit, de complexe emoties en ambivalenties die echte mensen in elkaars aanwezigheid ervaren.

Hebben mensen niet meer genoeg aan elkaar?, zo vraagt Sherry Turkle zich af. Wat geven ze op wanneer ze zich tot robots en niet tot elkaar wenden? Wat winnen ze met een robot als gezelschap? Turkle ziet de bereidheid daartoe als een compensatie voor onvermogen en voor onvrede met het ‘echte leven’, met ‘echte contacten’. Om de introductie van sociale robots te verdedigen gebruiken mensen een oplopende reeks argumenten. Eerst het berustende ‘er zijn onvoldoende mensen om de banen in de zorg te vervullen’; dan, ‘robots krijgen geen burn-out’ en ten slotte, ‘robots hebben meer dan mensen te bieden’. Maar Turkle vraagt zich af of alle andere mogelijkheden wel zijn verkend? Hadden ze geen vrienden, familie of buren kunnen inschakelen?

Gaandeweg nemen ze genoegen met de ‘alsof-relaties’ die robots hun kunnen bieden, om zo de wrijvingen uit het ‘echte leven’ uit de weg te gaan. Als ze op het net van iets of iemand genoeg krijgen, dan zoeken ze verder totdat iets of iemand hen wel bevalt. Als de digitale wereld de belofte van affectie niet kan waarmaken, schikken ze zich daarin en doen ze het noodgedwongen met wat robots wel te bieden hebben. Ze leren met dat surrogaat genoegen te nemen, ten koste van hun empathische en creatieve vermogens. Ze vergeten wat er tijdens dat proces verloren gaat.

Turkle ziet hoe de bedenkingen zich ook bij degenen die ze onderzoekt steeds meer opstapelen. Veel jonge mensen verlangen naar direct contact in elkaars aanwezigheid, anderen merken dat ze door hun veelvuldig gebruik van hun telefoon en hun laptop te zeer worden afgeleid om het op school of aan de universiteit goed te doen. Mensen merken dat hun vergaderingen geen echte vergaderingen zijn, omdat iedereen met iets anders bezig is. In Turkle’s boeken is te lezen hoe zulke kritische gebruikers van digitale apparaten hun problemen proberen op te lossen. Bij een etentje met vrienden hanteren ze bijvoorbeeld de regel van drie: Als drie mensen niet op hun telefoon kijken dan hoef je je niet schuldig te voelen als jij het wel doet. Of ze leggen alle telefoons op een stapel en wie het eerste de telefoon opneemt betaalt de maaltijd voor het hele gezelschap. Ze zetten zichzelf op een digitaal dieet en gaan vasten van het internet, ze printen een tekst die ze moeten bestuderen om tijdens de studie niet te worden afgeleid door de apps op hun iPad. Ze verlangen terug naar eerdere vormen van contact, soms van voor hun tijd. ‘Fantastisch, dat iemand helemaal alleen voor jou de tijd en moeite neemt om je een brief te schrijven, die in een enveloppe te doen, er een echte postzegel op te plakken, en die in de brievenbus te gooien.’

Ook maken digitale gebruikers zich er zorgen over, dat het digitale leven onvoldoende spontaan zou zijn. Ze vragen zich af hoe ze bij anderen overkomen en blijven schaven aan de voorstelling die ze voor anderen geven. Op zich is dat niets nieuws. In de ‘echte’ wereld is er maar een kleine wrijving nodig om het besloten systeem van face-to-face interacties te ontregelen of te ontwrichten, met alle gevoelens van schaamte, pijnlijkheid en vijandigheid van dien (Goffman 1959: 13-28), maar online ontmoetingen laten zich beter ensceneren en misleiding is daar gemakkelijker. Online kunnen actoren ongezien en anoniem met elkaar communiceren, ze kunnen zelfs doen of ze iemand anders zijn. Ze hebben een veel grotere marge om hun optreden naar hun hand te zetten. Dat maakt digitale contacten verleidelijk. Digitale relaties bieden de illusie van gezelschap, zonder de eisen die vriendschap in ‘de echte wereld’ stelt. Het lijkt alsof het leven online minder fricties kent en dat het gemakkelijker te beheersen is, maar online gedrag kan in de echte werkelijkheid desastreuze gevolgen hebben.

Multitasken is een verhaal apart. Ouders duwen de kinderwagen en sturen tegelijkertijd een bericht, of ze nemen als avatar deel aan een virtuele wereld. Vrienden zitten met elkaar te eten, bekijken onderhand de foto’s die op hun telefoon binnenkomen, en en passant doen ze verslag van deze gebeurtenis door het gezelschap waarmee ze aan tafel zitten te fotograferen en die foto te posten. In het openbaar vervoer negeren ze elkaars aanwezigheid en maken ze de aanwezigen ongevraagd deelgenoot van intimiteiten die niet voor hen bestemd zijn. Multitasken geeft een gevoel van productiviteit, maar snelheid levert per saldo niet meer efficiency op. Hoe meer berichten je stuurt, hoe meer je er ontvangt en des te meer je moet beantwoorden. Tussendoor een snel berichtje heeft de schijn van extra tijd creëren, bijvoorbeeld om met vrienden en familie door te brengen. Maar ook die extra tijd besteed je met een half oor en een half oog, zonder dat je je volledige hoofd erbij hebt.

In het onderwijs en in bedrijven is multitasken een grote bron van zorgen. Leerlingen kunnen onder de tafel, ongezien voor hun docent, contact met de hele wereld maken. Werknemers kunnen tijdens vergaderingen hun e-mail en andere besognes afhandelen. Maar altijd open staan voor de buitenwereld gaat ten koste van alleen zijn, van mijmeren en concentratie, en van de contacten in je nabijheid. Je krijgt minder plaats om na te denken of een idee te laten sluimeren. Turkle denkt dat creativiteit en vernieuwing daardoor minder kans krijgen, en dat geldt ook voor het vermogen tot empathie. Een schooldirectrice vraagt Turkle advies over een meisje dat heeft gepest. De directrice heeft het meisje bestraffend toegesproken, maar vond geen enkel gehoor. ‘Daar voel ik niets bij’, zei het meisje. Die uitspraak bevestigde het idee van de directrice dat kinderen door hun voortdurende verblijf op het internet niet meer goed in staat zijn om contact met elkaar te maken.

Converseren als medicijn

Turkle wil in haar boeken laten zien dat de digitale revolutie ook anders had kunnen lopen, dat beslissingen daarin belangrijke keerpunten hebben gevormd. Ze is kritisch, maar het is voor haar geen vraag: de digitalisering is here to stay. Met haar werk probeert ze een bewustzijn te creëren van wat de digitale revolutie in ons sociale leven heeft veranderd, hoe sociale relaties en contacten daardoor zijn verschraald. Ze zou graag zien dat ontwerpers van digitale apparaten meer rekening zouden houden met de bedoeling die mensen er oorspronkelijk mee hadden. Digitale apparaten zouden ons niet mogen betoveren en verleiden, ze zouden ons niet mogen vasthouden als we klaar zijn met de taak die we wilden verrichten.

En om het kwaad dat al geschied is alsnog te keren schrijft Turkle gesprekken voor, conversaties als medicijn. Zodra we gaan inzien dat sociale media niet aan al onze behoeften kunnen voldoen, dat ze daarvoor zelfs een obstakel kunnen vormen, ontstaat er ruimte om zich te herinneren wat er verloren is gegaan en kunnen we een eind maken aan het vergeten. ‘Once aware, we can begin to rethink our practices. When we do, conversation is there to reclaim. For the failing connections of our digital world, it is the talking cure (2015: 4, 5).

Als de directeur van een middelbare school zich zorgen maakt over de omgang tussen de leerlingen, denkt Turkle dat kinderen onvoldoende gelegenheid hebben gehad om te leren converseren. Converseren is een kunst en een kunde, een vermogen dat kinderen alleen in elkaars aanwezigheid kunnen ontwikkelen. Ze leren in face-to-face gesprekken oogcontact te maken, te luisteren en op elkaar te letten, en al doende leren ze op die manier de kunst van de empathie en de zelf-reflectie. Het klinkt bijna te eenvoudig om waar te zijn, maar Turkle is optimistisch. Het voeren van gesprekken ziet ze bij uitstek als de methode om die verwaarloosde vermogens weer aan te spreken. Het zal moeilijk zijn, maar het is zeker niet onmogelijk. ‘It’s work we know how to do.’ ‘We have everything we need to begin. We have each other.’

Turkle staat niet alleen in haar vertrouwen in wat conversaties vermogen. Ook de BBC-lezingen van Theodor Zeldin, historicus en Frankrijk-kenner, gingen daarover. In Conversation. How Talk Can Change Your Life (1998) verkent hij de mogelijkheden van gespreksvormen die de horizon van mensen kunnen verbreden, die hen in contact brengen met onbekende anderen en met andere werelden. Net als Erving Goffman en Randall Collins die de kracht van interactierituelen minutieus ontleden, die demonstreren dat geslaagde interactierituelen gedeelde emoties opwekken, en dat fysieke aanwezigheid gedeeld enthousiasme teweeg kan brengen. (Goffman 1959;Collins 2004: 48). In online contacten wordt niet aan de voorwaarden voor geslaagde interactierituelen voldaan, en zelfs wanneer deze gedeelde gevoelens opwekken, blijven deze interacties een reductie van wat zich in ‘de echte wereld’ tussen mensen voordoet. Opnieuw: onderlinge contacten verschralen en leveren minder op. Sherry Turkle verwijst naar onderzoek dat laat zien dat meer en betere gesprekken tot grotere productiviteit kunnen leiden.

De coronatijd heeft in experimentele vorm gedemonstreerd hoe belangrijk face-to-face contacten zijn. Mensen leerden online te vergaderen, ze organiseerden online pianoles, ze woonden vanuit de verte begrafenissen en promoties bij, maar al die online exercities bleken een schamele afspiegeling van de ‘echte ervaring’. Het was beter dan niets, het was fantastisch dat het allemaal kon, maar hoe langer het duurde hoe meer ze elkaar fysiek gingen missen. Dat fysieke gemis uitte zich onder andere in een diep verlangen naar de kroeg en het terras.

Sherry Turkle’s conversatie-medicijn geeft mensen via contacten met fysieke anderen opnieuw de regie over offline contacten in ‘de echte wereld’, met alle fricties en spanningen van dien, en met alles wat mensen elkaar fysiek en emotioneel te bieden hebben. Maar hoe kom je met dat onbereikbare kind in gesprek? Hoe kan je studenten, tafelgasten, vergaderaars ertoe brengen om niet hun e-mail af te handelen, of zich op andere manieren te laten afleiden, maar hun aandacht te focussen – op een college, een studietekst, een boek en vooral op elkaar? Reclaiming Conversation staat vol met voorbeelden van pogingen om de invloed van technologie te beperken en face-to-face contacten te verbeteren, op het werk, in het onderwijs, onder vrienden en familie. Sommige van die pogingen lukken, andere blijken niet te werken, en vergen aanpassingen. Steeds zijn het combinaties van verboden, en jezelf en elkaar disciplineren. Om daar meer over te weten moet je je niet blind staren op technisch vernuft, en moet je niet blijven hangen in bewondering, verwondering en angst voor digitale technologie. Doe als Sherry Turkle en blijf kijken naar de manieren waarop mensen digitale apparaten gebruiken, en wat dat voor hen betekent. Is dat wat we willen en hoe kunnen deze innovaties ons leven verbeteren? Dat zijn de vragen die gesteld moeten worden.

1The Second Self, 1984 (2005); Life on the Screen, ; Alone Together. Why We Expect More from Technology and Less from Each Other, 2011; Reclaiming Conversation. The Power of Talk in a Digital Age, 2015; The Empathy Diaries. A Memoir, 2021.

Leave a comment