Home

Op donderdag 12 december 2019 vond de presentatie plaats van Rineke van Daalen, Omgaan met ongelijkheid. Over het oude leren en het nieuwe werken. ISBN 9789402118285, 184 pagina’s,

€ 22,08, rineke@rinekevandaalen.nl

https://www.maartenonline.nl/shop/omgaan-met-ongelijkheid/356495143205/kopen.html

Rineke van Daalen zei daarover het volgende:

Het boek waarom het vandaag draait heeft duizend namen gehad. Niet omdat de inhoud zo vaag is, niet omdat ik geen goede naam kan verzinnen, maar omdat het over zoveel tegelijk gaat. De ene naam dekt het ene deel, de andere naam het andere. Het is dan ook het derde deel van een drieluik over onderwijs en werk, over eer en hiërarchie, en dit deel gaat over al die dingen tegelijk. Geen wonder dat het moeite kost om een goede titel te verzinnen. Ik geef een kleine bloemlezing.

Nieuwe ambachtelijkheid’. Dat is een van de laatste afgewezen hoofdtitels en die gaat over de miskenning van de vakkundigheid van een nieuw type eigentijdse beroepen in het sociale midden. Vaak hebben ze iets met technologie te maken, vaak ook vergt het van de beoefenaars sociale en emotionele kwaliteiten, en vaak heb je er een middelbare opleiding voor nodig. Maar het begrip ‘ambachtelijkheid’ zet mensen op het verkeerde been. Het geeft een associatie met klompen, met Grolsch bier en nostalgie, en is het uithangbord van autenticiteit, en daar heb ik het niet over. Ik geef het woord een ongebruikelijke betekenis, en daarom heb ik het als titel afgewezen.

Dan waren er series titels die naar het brede midden verwijzen – ‘Kansen in het brede midden’, ‘De verdwijning van het midden’, ‘Waar is het midden?’ Etc etc. Die titels gaan allemaal over de verwaarlozing van de middengroepen, wanneer zoals zo vaak gebeurt alleen de hoog- en laagopgeleiden in beeld komen, wanneer mensen al pratend en schrijvend over de middelbare beroepen heenkijken, of deze als laagopgeleid beschouwen. Of wanneer ze suggereren dat het midden zal verdwijnen, of nog erger, al verdwenen is.

‘De verdwijning van het midden’ is echter niet aan de orde, zelfs niet nu de maatschappelijke ongelijkheid vanaf de jaren tachtig groter is geworden – ‘het midden’ blijft de grootste groep. Je vat de huidige situatie beter met: ‘armer en rijker en tegelijkertijd gelijker’ of:’armer en rijker, maar in het midden juist gelijker’. Een variant op deze titel heeft het tot paragraafkopje gebracht. Wie alleen kijkt naar de rijksten en de armsten, ziet een grote kloof tussen deze twee groepen en raakt blind voor wat zich daartussen bevindt.

De bestaande ondertitel: ‘Over het oude leren en het nieuwe werken’ verwijst naar een ander fenomeen dat in het boek steeds terugkeert: dat maatschappelijke veranderingen en bestaande ideeën zich niet parallel aan elkaar ontwikkelen. Mensen blijven hangen aan oude opvattingen, oude indelingen, oude taal, en hun achterhaalde denken is ook nog eens vastgeklonken in logge instellingen zoals het onderwijs. Daardoor is op dit moment sprake van fricties tussen de sociale verhoudingen van nu, de beroepen van nu, en het onderwijs dat kinderen daarop moet voorbereiden en dat nog veel trekken van eerdere perioden vertoont.

Wie spreekt over hoog- en laagopgeleiden brengt scherpe onderscheidingen tussen opleidingsniveaus aan, terwijl in feite sprake is van een grote verscheidenheid in opleidingssoorten en opleidingsniveaus, van diffuse overgangen en graduele verschillen. Er is geen sprake van dichotomieën, maar van continua.

In mijn boek problematiseer ik ook nog andere dichotomieën. Zoals de tweedeling in vmbo- en vwo-leerlingen, die ‘praktische’ of ‘theoretische kinderen’ zouden zijn. Ook die indeling is te grof en te simplistisch, omdat die voorbij gaat aan de variatie in mogelijkheden en talenten van kinderen. De verschillen tussen kinderen zijn veelvoudig en gradueel en ook die zijn op verschillende continua af te zetten.

In een titel werd dat bijvoorbeeld: ‘Over de kleine verschillen in het brede midden’. En dan gaat het ook om het kleiner worden van de verschillen tussen mensen met een opleiding in het mbo of in het hoger onderwijs, om een nader tot elkaar komen dat bij hogeropgeleiden juist leidt tot het aanscherpen van de verschillen, tot een houding die je ‘narcisme van de kleine verschillen’ kunt noemen. Afstand en nabijheid in een kennissamenleving, dat is hier het thema.

Er is nog een heel belangrijke dichotomie die de werkelijkheid niet dekt, die diepe culturele wortels heeft en die als een rode draad door alledrie de boeken van het drieluik loopt: dat is de hiërarchische categorisering in hand en hoofd, denken en doen, theorie en praktijk, praktisch en theoretisch.

En dat brengt me meteen op Warna Oosterbaan, mijn collega socioloog die tot mijn grote plezier vandaag het boek ten doop wil houden. We zijn generatiegenoten, en net als ik is hij afkomstig uit wat eens ‘de Amsterdamse school’ van de sociologie heette. Warna Oosterbaan is iemand die zich nooit iets heeft aangetrokken van het onderscheid tussen hoofd en hand, hij is een intellectueel die houdt van motorfietsen en van repair cafés, van sleutelen en van dingen – over de rol van dingen in de samenleving gaat het boek waar hij op dit moment mee bezig is en dat volgend jaar bij Atlas Contact verschijnt.

Op zijn veertiende jaar wordt Warna verliefd op een motor. De bliksem slaat in, zo schrijft hij. ‘Ik was motorgek geworden en dat zou nooit meer overgaan’. Het mooie boek Motorziel is eigenlijk geschreven om te onderzoeken waar die liefde vandaan komt, hoe die te begrijpen is, en dat levert mooie bespiegelingen op: ‘Een motorfiets is een machine die alles heeft wat een machine aantrekkelijk maakt: gewelfd metaal, glimmende gietstukken, een prachtig geluid. En daar komt iets heel bijzonders bij: je kunt erop gaan zitten, je kunt de machine in beweging zetten en ermee op reis gaan (15). Een motor is een onhandig vervoermiddel, het is gevaarlijk, het vraagt veel van je, het is niet veel goedkoper dan een auto, maar je kunt er zelf aan sleutelen, je kunt ontdekken waarom iets niet werkt. Technologie geeft mensen mogelijkheden tot zelfontplooiing (43); motorrijden zet niet alleen de reflexen, maar ook de hersens aan het werk (125), zo schrijft Warna, en zo geformuleerd staat deze zin model voor wat ik in mijn boeken probeer te betogen: dat de dichotomie tussen hoofd en hand niet klopt.

Het is dezelfde verwevenheid tussen mens en machine die ik zo aantrekkelijk vind aan de voorkant van mijn boek: daar zie je een vrouw in een machine. Ik vond haar onder de zoekterm ‘schoonmaken en computers’. Het is een mooie illustratie van de alom aanwezigheid van computers, verweven met het leven van iedereen en alles, van mannen, vrouwen, dieren, natuur.

Ik heb dit boek in eigen beheer uitgegeven en ik ben dus een ondernemer geworden, een nieuwe rol die zonder computers en zonder het internet niet mogelijk was geweest. Mijn boek is typisch een voorbeeld van ‘het nieuwe werken’.

Warna Oosterbaan hield het boek ten doop

IMG-20191212-WA0004

De Amerikaanse politieke filosoof Matthew Crawford kreeg in het jaar 2001 een mooie baan. Hij werd directeur van een denktank in Washington die zich specialiseerde in defensiepolitiek. Een eervolle betrekking voor een jonge wetenschapper.

Maar al gauw kwam Crawford er achter dat het niet de bedoeling was dat hij ging denken in deze denktank. De bedoeling was dat hij conclusies leverde die de sponsors van de denktank goed uitkwamen. En die sponsors waren voornamelijk oliemaatschappijen. Dat stuitte Crawford tegen de borst en hij zag geen andere mogelijkheid dan ontslag te nemen, na vijf maanden al.

Maar wat nu? Hij deed het verstandigste wat hij kon doen: hij begon een werkplaats en ging motorfietsen repareren. Zoveel verschil is er niet, vond Crawford, tussen het werk van een wetenschappelijk onderzoeker en een monteur.

Ook een monteur is niets zonder kennis, ervaring en een robuuste methodologie, en ook een monteur kan niet zonder een hypothese. Want als er een klant komt met een Honda VFR800 die bij half gas voortdurend hapert en inhoudt kan hij het niet stellen zonder een vermoeden van de mogelijke oorzaak daarvan.

Hij gaat dus meten, experimenteren, analyseren en nadenken. Zou het de ontsteking zijn? Daar wijst alles op. En als hij heeft bedacht dat de sensor die het ontstekingstijdstip regelt waarschijnlijk de schuldige is – omdat die misschien door een gebrekkig massacontact verkeerde signalen verzendt – en als hij dat contact dan schoonmaakt, opnieuw monteert en uiteindelijk op de startknop drukt, dan kan een monteur iets meemaken waar de doorsnee socioloog alleen maar jaloers op kan worden. De motor springt aan en loopt perfect. De theorie klopt, de hypothese wordt bevestigd.

Dat wil zeggen, als ‘t lukt.

In het boek dat Crawford over zijn ervaringen als reparateur schreef,
trof mij vooral een passage waarin hij beschrijft hoe het soms verschrikkelijk kan tegenzitten. Iedere reparateur kent die dingen: een bout breekt af, een schroefdraad raakt dol, een veertje springt weg. Of bij de montage wordt een belangrijke stap over het hoofd gezien, zodat alles overnieuw moet. (Shop Class as Soulcraft, New York, 2009)

Dat maakt je nederig, dat maakt je voorzichtig en de volgende keer let je beter op. Maar er zijn heel wat mensen, zegt Crawford, vaak mensen op hoge posities in de politiek of het zakenleven, die dat soort ervaringen helemaal niet kennen. Ze komen nooit in direct contact met de materie, ze hebben niet de directe ervaring van iets dat fout gaat doordat je het verprutst. En misschien is dat er de oorzaak van dat ze soms zo roekeloos met de levens van andere mensen omgaan, voegt Crawford er aan toe.

Dat zijn de lessen uit het leven van een monteur. Het gaat soms fout, maar als je oplet, als je nadenkt en als je je kennis op peil houdt, dan kun je het grote genoegen smaken dat het licht aangaat als je de schakelaar omklikt, dat de computer contact maakt met de server en dat de motor gaat lopen als je op de startknop drukt.

Natuurlijk is dit alles voor heel veel mensen helemaal geen nieuws. Dat wil zeggen, voor de mensen die niet op het hbo of de universiteit hebben gezeten, maar een mbo-opleiding hebben gevolgd en die al die tegenslagen en successen uit eigen ervaring kennen.

Die dus niet laag zijn opgeleid. Want ze beheersen een heel repertoire aan praktische, technische en sociale vaardigheden en ze hebben een arsenaal aan kennis en ervaring tot hun beschikking. Voor een belangrijk deel is het tacit knowledge. Kennis, die niet in boekjes staat, maar die wel in hun hoofd zit en die in hun handen is gaan zitten. Kennis die is opgedaan in onderwijsinstellingen én in de praktijk. En als ze er niet uitkomen vragen ze het aan een collega. ‘Kees luister jij eens even naar die Honda. Wat denk jij?’

Zo doen ze dat, zonder daar gewichtig over te doen. En misschien is dat ook een van de redenen waarom we zo weinig over ze weten. Zó weinig, dat ze onmiddellijk uit beeld verdwijnen zodra we die tweedeling laag- en hoog opgeleid weer van stal halen. Terwijl die middelbaar opgeleiden 40% van de beroepsbevolking vormen.

Dat is meteen een van de eye-openers van het boek van Rineke dat hier vandaag ten doop wordt gehouden. Veertig procent van de beroepsbevolking heeft op het mbo gezeten en die groep gemakshalve indelen in de categorie laag-opgeleid doet geen recht aan hun centrale positie in onze samenleving en aan hun expertise. Ze worden niet op waarde geschat, schrijft Rineke.

En omdat ze steeds in de categorie laagopgeleid worden ondergebracht krijgen ze vaak ook zelf het idee dat ze het net niet gehaald hebben. Nóg een reden waarom ze zo vaak over het hoofd worden gezien.

Hoe het werkelijk zit ontdek je, als je zoals Crawford deed, je omschoolt tot motorfietsreparateur. Dat ontdek je ook als je, zoals Rineke deed, erop uit trekt en gaat praten met verkeersregelaars, fietsreparateurs, ICT-mensen, medisch fotografen, zaadveredelaars, museuminrichters en werknemers in een mediabedrijf. Dat ontdek je als je je door de werkelijkheid laat verrassen, zoals Rineke schrijft. Dan zie je de nieuwe bedrijvigheid zoals die overal de kop opsteekt.

Ik zag de naam Rineke van Daalen voor het eerst in 1978. Ik was toen een werkloos socioloog, die voor vrienden en bekenden televisies repareerde.

Dat wil zeggen, als het lukte. Ik heb ook wel eens bij een oude dame een tv zó gerepareerd, dat-ie het eigenlijk een stuk slechter deed dan vóór de reparatie.

Het was dus een hele opsteker dat het stuk over familiefotografie, dat ik samen met Jaap Boerdam had geschreven, in het roemruchte AST kwam. In hetzelfde nummer stond een interessant stuk over Nora, een poppenhuis, een toneelstuk van Henrik Ibsen uit 1879. Ik zag in de schrijfster, Rineke dus, een geestverwant. Ook zij had ontdekt dat een socioloog allerlei materiaal als bron kan gebruiken. Het toneelstuk zelf, maar vooral de reacties erop bleken een manier te zijn om opvattingen over gezin en huwelijk aan het eind van de negentiende eeuw aan het licht te brengen.

Na ruim 40 jaar is dat iets wat ons bindt, vind ik — dat ons eerste serieuze stuk in hetzelfde nummer van het AST is afgedrukt.

In de tientallen jaren daarna zijn onze wegen gescheiden, maar ik heb haar boeken en stukken altijd met veel belangstelling gevolgd. Ze is een heel opmerkzame vrouw, ze trekt erop uit en schrijft opgewekt op wat ze ziet. Ze lijkt daarmee werk te doen dat wel wat lijkt op die ander manier om de sociale werkelijkheid te beschrijven en te begrijpen: de journalistiek. En ik bedoel dat als een compliment, dat moet je er tegenwoordig wel bij zeggen.

Rineke is niet bang voor de empirie, en ze is ook niet bang voor iets wat de meeste sociologen een diepe angst inboezemt: bouten, moeren, transistors. De dingen zonder welke de moderne samenleving knarsend tot stilstand zou komen. In dit boek praat ze met fietsfabrikanten en je hebt nooit het idee dat ze die spaken en kogellagers eigenlijk maar eng vindt. Ze interesseert zich ervoor, en ze schrijft het op. En plaatst haar ervaringen in een sociologisch perspectief.

Ze doet daarmee iets wat te weinig gebeurt: ze overbrugt het diepe water dat het denkend deel van de natie scheidt van dat volksdeel dat ervoor zorgt dat de trams rijden, de netwerken werken, de centrales draaien en de branden worden geblust. De mensen dus die de samenleving in de lucht houden, maar die daarvoor veel te weinig waardering krijgen.
Ik zal het in ieder geval nooit meer over hoog en laag opgeleid hebben – alsof er niks tussen zit.

 

Bart van Heerikhuizen neemt het eerste boek in ontvangst.

IMG-20191212-WA0007

 

 

 

Leave a comment