Halfslachtige verontwaardiging
Anderhalf jaar geleden is de selectieprocedure aan het eind van het basisonderwijs veranderd. De Cito-toets is minder belangrijk geworden en dat blijkt ongunstig uit te vallen voor kinderen van laagopgeleide ouders. In De Staat van het Onderwijs over 2014 en 2015 heeft de Inspectie vastgesteld, dat de nieuwe procedure de ongelijkheid in het onderwijs vergroot: kinderen met gelijke talenten maar een verschillende sociale herkomst worden naar verschillende schooltypen verwezen. Dat heeft grote verontwaardiging teweeg gebracht. Het nieuws kwam op de voorpagina’s en Nieuwsuur besteedde er veel aandacht aan. Iedereen is het er anno 2016 over eens dat het schoolsysteem meritocratisch behoort te functioneren: kinderen met gelijke talenten moeten in het onderwijs gelijke kansen krijgen.
Toch heeft die verontwaardiging iets halfslachtigs. Het Nederlandse voortgezet onderwijs is zo ingericht dat het nadelig is voor kinderen uit lagere sociale klassen. Het kent een vroege selectie, en het maakt onderscheid tussen beroepsgericht en algemeen vormend onderwijs. En die ongelijkheid in het onderwijs is de afgelopen tien jaar nog groter geworden. Zo zijn de brede scholengemeenschappen en de brede brugklassen verdwenen, terwijl die juist bedoeld waren om kinderen wat meer tijd te geven om te onderzoeken in welke richting ze zich het best kunnen ontwikkelen.
Maar voor dat soort ingebakken ongelijkheid bestaat niet veel belangstelling. De bezorgdheid over het lot van individuele slimme kinderen is groot, maar de ongelijkheid die het hele voortgezet onderwijs kenmerkt roept weinig verontwaardiging op. Ouders zetten zich krachtig in voor hun eigen kinderen, maar daarvoor zetten zij de egalitaire idealen die velen van hen er ook op nahouden gemakkelijk opzij.
Die spanning maakt dat ik de verontwaardiging over het rapport van de Inspectie iets wrangs vind hebben. Hoe voelt het als je op het vmbo zit en je hoort Twan Huys geschrokken tegen de minister zeggen dat ze op moet schieten met het repareren van deze onrechtvaardige selectieprocedure: ‘Anders gaat er een hele generatie verloren’. Wat wil Huys hiermee zeggen? Ben je verloren als je geen verwijzing naar een havo of een vwo krijgt, terwijl je wel in staat bent om die scholen af te ronden? Ben je so-wie-so verloren als je op het vmbo terecht komt? Wat zegt het over de vmbo’ers, meer dan 50% van alle leerlingen van die leeftijd? Wat zegt het over de bijbehorende beroepsopleidingen op het mbo?
Onbedoeld bevestigt die verontwaardiging de hiërarchische scheiding tussen vmbo en havo/vwo. De dramatisering van een gang naar het vmbo maakt het – ten onrechte – geloofwaardig dat er twee typen kinderen zouden bestaan: de praktische en de theoretische kinderen; de domme en de slimme kinderen. Het is een overdrijving van de vermogens van het gros van de havisten en de vwo’ers en een onderschatting van dat waartoe kinderen in de hogere leerwegen van het vmbo in staat zijn. Maar kinderen geloven in zo een voorstelling van zaken. Ze vormen zich een zelfbeeld dat daarmee correspondeert en ze gaan zich daarnaar gedragen. Het is ook een overschatting van de betekenis van testen, en een onderschatting van het belang van motivatie en ambitie voor wat kinderen presteren.
Het meritocratische ideaal is belangrijk voor individuele leerlingen, maar vanuit een collectief standpunt bekeken is het even belangrijk om iets te doen aan de ingebouwde ongelijkheid in het voortgezet onderwijs, en de ontwikkelingsmogelijkheden ook voor vmbo’ers zo groot mogelijk te maken. Maak de selectie later, hef de scheiding tussen beroepsgericht en algemeen vormend onderwijs voor 12- tot 16-jarigen op. En zolang kinderen al op hun twaalfde jaar worden geselecteerd voor beroepsscholing of algemene vorming, is het minste wat je kan doen ervoor zorgen dat vmbo’ers goede kansen krijgen om zich te ontwikkelen in een richting die bij hen past, in een onderwijsomgeving die een breed scala van hun vermogens aanspreekt.
Zie ook: MBO2025