Eigenlijk is het mbo te veelomvattend om in één boek te behandelen. Toch is dat wat Sjoerd Karsten doet in De hoofdstroom in de Nederlandse onderwijsdelta. Een nuchtere balans van het mbo (2016). Karsten wil zich niet tot specifieke aspecten van het mbo beperken, maar geeft in alle breedte een schets van geschiedenis, bestuur, organisatie en structuur van het mbo, van het alledaagse functioneren van de scholen, van de toekomstperspectieven van mbo’ers. Over al deze onderwerpen schrijft hij op een nuchtere manier. Als het over de prestaties van mbo’ers gaat, geeft hij een genuanceerd en internationaal vergelijkend beeld van wat goed en minder goed gaat. Als hij het over hun toekomstperspectieven heeft, beperkt hij zijn verhaal niet tot mbo-banen die onder invloed van de technologie verdwijnen- zoals veel journalisten doen. Als hij het heeft over wat er de afgelopen tijd bestuurlijk fout is gegaan, analyseert hij hoe dat kwam en probeert daaruit lessen te trekken. Hoe de spanning bijvoorbeeld op te lossen tussen overheidssturing en autonomie van de instellingen, op een quasi-markt en in een tijd van afnemend vertrouwen in politiek en bestuur? En hoe de publieke zaak te waarborgen in een tijd waarin scholen als bedrijven worden bekeken en behandeld? Het boek biedt een rijkdom aan wetenswaardigheden. Zoals dat er geen aparte leraren-opleidingen voor het mbo bestaan, terwijl lesgeven in het mbo veel van docenten vraagt: dat ze goed zijn in hun vak, goed les kunnen geven, en zelfs dat ze goed lesmateriaal kunnen maken; dat ze contact houden met het veld en een goede aansluiting tussen werk en school weten te bewerkstelligen.
De breedte van het boek maakt dat je op ieder gebied iets van je gading zult vinden, maar ook dat het soms erg algemeen blijft. In de conclusie van ‘Waartoe een vakdiploma?’ gaat het bijvoorbeeld over arbeidsmarkt en het belang van niveau- en sectorverschillen binnen het mbo. Karsten zegt daar dan over: ‘Toch kan niet in het algemeen gezegd worden dat er een grote kloof gaapt tussen het mbo en de arbeidsmarkt’. Die zin roept vooral vragen op: welke soorten opleiding hebben wel en niet last van die kloof, en zijn daarin patronen te ontdekken.
Diversiteit doet zich op alle gebieden voor. Er zijn de grootschalige ROC’s, de veel kleinere vakscholen en de particuliere opleidingen. Er zijn oude en nieuwe, bekende en onbekende beroepen, er zijn beroepen die ondanks een klein aantal vakmensen bestaansrecht hebben. Er is een veelheid aan opleidingen, waarin leerlingen zich met moeite een weg zoeken.
Er is een grote variatie in wat mbo’ers kunnen, en dat houdt direkt verband met hun grote aantal: in 2011/2012 volgden 523.000 studenten een mbo-opleiding. (Ter vergelijking: 424.000 studenten gingen toen naar het hbo en 245.000 naar het wetenschappelijk onderwijs). Die variatie in talenten komt op het mbo net als op het vmbo tot uitdrukking in specialisaties en in niveauverschillen. De grootste groep leerlingen op het mbo volgt de hogere opleidingen: ruim 40% doet niveau vier, 28% niveau drie, 24% niveau 2 en 5% niveau één. Binnen dat laagste niveau is opnieuw sprake van diversiteit. Daar zijn voortijdige schoolverlaters te vinden, naast leerlingen uit het praktijkonderwijs die niet in staat zijn om een vmbo-diploma te halen. Die verschillen tussen de leerlingen hebben grote gevolgen. Zo hebben Mbo-3- en -4-leerlingen goede arbeidsperspectieven en hebben zij zelfs een kleinere kans op werkloosheid dan afgestudeerden aan de universiteit of het hbo. Maar de arbeidsperspectieven voor leerlingen met een Mbo-1 en -2 opleiding zijn veel slechter. Die grote diversiteit maakt het moeilijk om over ‘het mbo’ te spreken.
Het mbo is in al zijn variatie de hoofdstroom in de Nederlandse onderwijsdelta. Het boek van Sjoerd Karsten biedt een begin van inzicht, maar net als mbo2025 laat het vooral zien, dat één boek niet genoeg is om de vele vertakkingen van deze hoofdstroom te behandelen.
Sjoerd Karsten 2016, De hoofdstroom in de Nederlandse onderwijsdelta. Een nuchtere balans van het mbo. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Eerder was Karsten bijzonder hoogleraar Beleid en organisatie beroepsonderwijs, volwasseneneducatie en levenslang leren, aan de Universiteit van Amsterdam.