De komende tijd zal ik regelmatig bloggen op de site van MBO2025, over nieuwe beroepen op mbo-niveau en over nieuwe eisen die aan mbo’ers worden gesteld. Mij gaat het meer om de overeenkomsten dan om de verschillen tussen werk van mensen op verschillende onderwijsniveaus.
In het onderwijsstelsel zijn verschillende kanten van het gedrag van mensen over verschillende schooltypen verdeeld. ‘Het praktische’ is vanuit de geschiedenis in het beroepsonderwijs terecht gekomen, het ‘theoretische’ in het algemeen vormende onderwijs.
Maar het lukt steeds minder goed om met die simplistische tweedeling uit te komen. Het beroepsonderwijs is algemener geworden, en in alle opleidingen, van hoog tot laag, zijn sociale en emotionele vaardigheden belangrijker geworden.
Bij het uitoefenen van een beroep is alles wat mensen geleerd hebben met elkaar verknoopt. Boekenkennis, ervaringskennis, technische procedures, bedrevenheid en routines – dat alles hebben ze in combinatie met elkaar nodig om professioneel te kunnen werken. En dat is niet het enige, want in hun werk hebben ze met anderen te maken en die contacten doen een beroep op hun vermogens om met anderen en zichzelf om te gaan. Die veelzijdigheid moet in het onderwijs vertaald worden in breed samengestelde lespaketten en in gevarieerde curricula.
Wordt het geen tijd om de tweedeling tussen algemeen vormend en beroepsgericht in voortgezet onderwijs los te laten, en onderwijstypes te creëren waarin jonge mensen tot hun achttiende jaar een breed en rijk curriculum krijgen aangeboden, alvorens zich te specialiseren in een bepaald beroep? Zie ook de agenda van MBO2025, dat zich keert tegen de sortering van twaalf-jarige kinderen over het vmbo en het vwo, en dat kiest voor openheid tussen verschillende schooltypen.
In het in januari 2016 uitgebrachte eindadvies van Platform Onderwijs2032, over het curriculum van de toekomst, wordt voortgezet onderwijs, niet gesplitst in praktische en theoretische scholen. Het eindadvies houdt niet vast aan puur cognitief onderwijs, maar zet veel breder in. ‘Vaardig, waardig en aardig’ moeten leerlingen volgens het platform worden. Ze moeten beschikken over voldoende kennis en vaardigheden om te kunnen functioneren, in het beroepsleven, maar ook in de wereld in de breedste zin van het woord. Ze moeten ‘waardig’ aan de samenleving bijdragen en met elkaar omgaan. ‘Aardig’ gaat over persoonsvorming. Leerlingen moeten creatief en fantasievol worden, zelfstandig en verantwoordelijk, ondernemend en intitiatiefrijk. Ze moeten hun eigen emoties kunnen vormgeven, respectvol, empathisch en hulpvaardig worden, flexibel kunnen omgaan met kritiek en met veranderende omstandigheden, en zich van hun rechten en plichten bewust zijn. En al die eisen gelden voor alle jongeren, ongeacht opleiding.
Maar hier stokt het eindadvies. Wat betekenen deze idealen voor de inhoud van het vmbo, voor de scheidslijnen tussen onderwijstypen, en voor het moment dat leerlingen een beroep gaan kiezen? Daarover is Onderwijs2032 niet erg duidelijk. Het eindadvies van het platform is sterk geabstraheerd van het bestaande onderwijssysteem. Het spreekt zich niet uit over gevoelige kwesties, zoals de vroege selectie van leerlingen of de verhouding tussen beroepsgericht en algemeen vormend onderwijs. Toch zijn die kwesties essentieel voor de toekomst van vmbo en mbo, en voor hun relatie tot elkaar en tot het algemeen vormende onderwijs. Onderwijs2032 en MBO2025 zouden met elkaar moeten worden gecombineerd.