
Onderwijs in ongelijkheid.
Rineke van Daalen
Sommige problemen blijven bestaan. Ze worden als problemen herkend, maar ze laten zich niet temmen. Misschien worden ze niet goed begrepen, misschien deugen de oplossingen niet. De problemen blijven, de bezorgdheid daarover ook, ondanks aanhoudende aandacht en aanhoudend handelen.
Dat geldt bijvoorbeeld voor kansenongelijkheid in het onderwijs. Misschien lukt het om een toenemend aantal begaafde en gemotiveerde kinderen zich verder te laten ontwikkelen dan zonder jouw gesleutel, misschien lukt het je op die manier om sociale ongelijkheid een andere basis te geven – door succes afhankelijk te maken van talent in plaats van sociale herkomst. Je hoeft je er geen illusies over te maken, maar zelfs als dat inderdaad zou lukken, zou dat nog niets zeggen over de aard en het voortbestaan van collectieve maatschappelijke ongelijkheid. Je kunt nog zoveel aan het onderwijs sleutelen, wanneer het blijft bij het verbeteren van individuele selectie wordt de samenleving niet egalitair, laat staan rechtvaardig.
Meer kinderen gaan langer naar school. Die uitbreiding van het onderwijs is in onderling concurrerende kennissamenlevingen een noodzaak. Alle kinderen moeten op al hun vermogens worden aangesproken en moeten de mogelijkheden krijgen om hun vermogens zo ver mogelijk te ontwikkelen. Onderwijs moet, collectief en individueel; onderwijs heeft recht op ieders aandacht, energie en geld; onderwijs moet zo goed mogelijk zijn; investeren in onderwijs loont op velerlei manieren. Een dergelijk programma is in brede kring geaccepteerd, maar dat wil niet zeggen dat die punten gemakkelijk te verwerkelijken zijn. Het onderwijs is een complex van instellingen waarin velerlei partijen figureren en dat zich dan ook niet in een handomdraai laat veranderen. Experimenten en kleine stappen zijn naar mijn idee de enige manier om decennia- of eeuwenoude instituties, tradities en gebruiken een beetje te verschuiven.
Dit stukje zal de eindeloze herhaling van zetten niet stoppen. Evenmin zal het de steeds weer opspelende verbazing en verontwaardiging dempen. Maar ik ga toch proberen om enkele steeds terugkerende kwesties beknopt te ben0emen en te laten volgen door enkele verwijzingen naar wat anderen daar eerder over hebben gezegd of daar eerder mee hebben gedaan. Het is geen inventarisatie van kansenongelijkheid, noch van het ongelijke-kansen-beleid. Het is een vrij willekeurige greep. De kernvraag blijft: wat kan je wel en niet met onderwijs bereiken?
Even slim, en toch….
‘Een kwart van de leerlingen uit groep acht van der basisschool de Witte Vlinder gaat straks naar de havo of het vwo, de rest gaat naar het vmbo. Bij de Julianaschool, honderd meter verderop, is het precies omgekeerd. Hoe kan dat?’ Met dit citaat opent de NRC van 3 april 2022 een nieuwe serie over het onderwijs, die, zo schrijft Patricia Veldhuis, zal laten zien hoe kansenongelijkheid in de praktijk werkt. De vragen die de auteur stelt zijn echter allerminst nieuw. Denk aan Klassen, de mooie documentaire van Human. Die film maakte meer dan duidelijk hoe kinderen in positieve en negatieve zin, economisch en sociaal getekend zijn door hun sociale herkomst. Klassen laat het dagelijks leven van kinderen zien, thuis en op school. De film dateert uit 2021, en ook toen was dit zeker geen nieuwe boodschap. Daarvoor moet je in Nederland teruggaan naar het onderzoek naar verborgen talent van Van Heek in 1968. En tussen nu en 1968 in is er natuurlijk ook van alles gebeurd. Je kunt pakhuizen vullen met analyses van de invloed van sociale herkomst op de schoolresultaten van kinderen.
Wie mag naar havo/vwo?
Herhalende verontwaardiging is er over de manier waarop het onderwijs kinderen selecteert. Kinderen die even ‘slim’ zijn maken minder kans om naar havo/vwo te mogen wanneer hun ouders laagopgeleid zijn dan wanneer ze hoogopgeleid zijn. Om dat te veranderen ontwierp de onderwijskundige Co van Calcar in de jaren zestig van de vorige eeuw zogenaamde compensatieprogramma’s voor arbeiderskinderen in Amsterdam-Noord. Velen na hem hebben iets dergelijks gedaan, met de High Dosage Tutoring als meest recente voorbeeld.
Een net iets andere benadering ziet zo vroeg mogelijke scholing als de oplossing. Onderwijs aan heel kleine kinderen, zoals bijvoorbeeld op de voorschool. Op 7 april 2022 poetsen Marianne Junger en Monique L’hoir dit idee weer eens op: ‘Ondersteun kinderen in kansarme gezinnen al op jonge leeftijd’. ‘De eerste levensjaren leggen het fundament voor de latere levensjaren’, zo stellen Junger en L’hoir, en ze verwijzen naar James Joseph Heckman, een oude bekende op dit gebied. Ook noemen ze het Perry Preschool project, dat op hun site reclame maakt met hun 60-jarig bestaan. Het zijn beproefde recepten, goed om uit te voeren, maar hoe vaak zijn ze al geopperd? En hoe komt het dat zulke initiatieven blijven steken?
De rat race
De selectie in het onderwijs is de afgelopen decennia steeds meer onder druk komen te staan. De Cito-toets is daarbij een steeds belangrijker instrument geworden. In Nederland vindt selectie op jongere leeftijd plaats dan in de omringende landen, vroeger dan kinderen hebben kunnen demonstreren wat ze vermogen. Jaarlijks besteden media daar op gezette momenten aandacht aan, zoals wanneer de toets wordt afgenomen of wanneer de uitslagen bekend worden gemaakt. (Zie ook weer ‘De kinderen van de witte vlinder’ in de NRC.)
Er zijn talloze onderzoeken die laten zien dat de Cito-toets op een te vroeg moment komt (onder andere Herman van de Werfhorst 2019 https://www.journals.uchicago.edu/doi/10.1086/705500). Ook zijn er analyses die de Cito-toets kritisch onderzoeken, zoals ‘Welkom in de rat race. De dwang van de Cito-toets’, van Ali de Regt (2004). De Regt laat zien hoe ouders, leerkrachten, directeuren van basis- en middelbare scholen, deskundigen en andere betrokkenen de Cito-toets bekritiseren en ongeschikt vinden als doorslaggevend selectiemiddel, maar dat de Cito desondanks aan invloed wint. ‘In de concurrentie om de hoogste opleidingen, de meeste en de beste leerlingen oefenen alle partijen zodanige dwang op elkaar uit dat de Cito-score uiteindelijk toch de beslissende factor wordt,’ zo concludeert De Regt. De dwang die zij constateert blijft tot op de dag van vandaag van kracht en heeft misschien zelfs aan kracht gewonnen. Daar ligt zeker een verklaring voor het blijven bestaan van ongelijkheid in het onderwijs.
De schaduw van verdiensten
Het is in Nederland anno 2022 een algemeen geaccepteerde waarde dat kinderen een maatschappelijke positie moeten kunnen krijgen op basis van hun vermogens, niet op basis van hun herkomst. Maar het is inmiddels duidelijk dat die vermogens geen vaststaande gegevens zijn, en dat de talenten van kinderen met laagopgeleide ouders op school vaker verborgen blijven dan die van kinderen met hoogopgeleide ouders. De prestaties van kinderen vloeien niet automatisch voort uit hun vermogens. Kinderen reageren op anderen en een reeks van self-fulfilling prophecies maakt dat kinderen van hoogopgeleide ouders het op school beter doen dan kinderen van laagopgeleide ouders. De eerste groep beschouwt school als ‘voor ons soort mensen’, terwijl dat voor de tweede niet geldt. Ook leerkrachten dragen bij aan de self-fulfilling prophecies, ook zij hebben te kampen met vaststaande ideeën over ‘slimheid’ en ‘domheid’ die ongelijkheid in de hand werken.
En zelfs wanneer het wel zou lukken om die verborgen vermogens op school te onthullen en te ontplooien, dan nog heeft dat schaduwkanten. Michael Young is natuurlijk de eerste die dat gesignaleerd heeft in The Rise of Meritocracy (1958). Ali de Regt en ik schreven er in 2004 over in ‘Verborgen krenkingen in het onderwijs’. We merkten toen een verscherping van de selectie in het onderwijs op. Het egalitaire ethos van de jaren zestig was volgens ons op zijn retour.
Ook in twee recente publicaties komt de achterkant van de meritocratie aan bod. Michael Sandel’s, The Tyranny of Merit. What’s Become of the Common Good? (2020) en David Goodhart’s, Head, Hand, Heart: The Struggle for Dignity and Status in the 21st Century (2021 kregen in 2021 veel aandacht in de Nederlandse media. De boeken gaan over de Verenigde Staten en over het Verenigd Koninkrijk, maar de verschijnselen die ze bespreken doen zich in varianten ook in andere westerse landen voor. Sandel en Goodhart zien de opkomst van populistische bewegingen net als Michael Young als een opstand van de achterblijvers, de verliezers die niet mee kunnen komen in een samenleving waarin ze op eigen verdiensten worden beoordeeld. Mensen die weinig succes hebben, die falen als eigen schuld zien, die zich daardoor minderwaardig en buitengesloten voelen. Zij ontwikkelen gevoelens van ressentiment en in die krenking komen meritocratisering en populisme samen.
Sandel ziet de bevordering van ‘gelijke kansen’ als niet meer dan een eerste en noodzakelijke stap om onrechtvaardige verhoudingen recht te trekken. Hij schrijft: ‘[…] it is a remedial principle, not an adequate ideal for a good society’. In een meritocratie dreigt ‘de goede samenleving’ te worden gereduceerd tot een samenleving die individuele leerlingen goede kansen op sociale stijging biedt, maar waarin een breder samenlevingsideaal ontbreekt.
Onderwijs in ongelijkheid
Het minste wat je van die herhalingen van zetten kunt zeggen is dat ze laten zien hoeveel waarde ouders, politici, beleidsmakers aan onderwijs als veranderingsinstrument hechten. Meer dan gerechtvaardigd is op basis van wat onderwijs teweeg kan brengen. De invloed die school op de ontwikkeling van kinderen kan uitoefenen wordt systematisch overschat. Een kind is meer dan een vat vol talenten die op school alleen nog aan het licht hoeven te worden gebracht. Succes op school is meer dan de optelsom van vermogens, inzet en een bepaald onderwijsaanbod. In de schoolprestaties van leerlingen doet hun hele biografie mee, het gezin waarin ze opgroeien, de buurt waarin ze wonen, de school waar ze naartoe gaan, de taal die ze spreken, de ongelijke verhoudingen in de samenleving waarin ze opgroeien. En daarnaast spelen ook toeval, geluk en pech steeds een rol. Onderwijs kan de ontplooiing van kinderen beïnvloeden, kan die soms zelfs bepalen, maar school is slechts een van de zoveel plaatsen waar kinderen zich ontwikkelen. De erkenning daarvan is een goed beginpunt van realistischer verwachtingen van het onderwijs. En als het gaat om een goede samenleving, dan hoef je je al helemaal geen illusies te maken over wat er met onderwijs te bereiken valt.
Wat je wel kunt proberen dat is de klemmende dwang verminderen die van de huidige concurrentie uitgaat. Die doelstelling is alleen te bereiken wanneer je je niet op de sociale stijging van individuen richt, maar op verbetering van het onderwijs over de hele breedte. In Nederland kom je dan onvermijdelijk uit bij twee specifieke kenmerken van het Nederlandse stelsel: de vroege selectie en de tweedeling in theoretisch en beroepsgericht onderwijs die beide niet meer van deze tijd zijn. Beide elementen werken ongelijke kansen in de hand. Ze zijn niet 1 2 3 te veranderen, maar er kan wel mee geëxperimenteerd worden.
Geef kinderen de mogelijkheid zich in alle breedte te ontwikkelen, cognitief, motorisch, sociaal, én spreid de momenten waarop selecties plaatsvinden. Daardoor zou de concurrentie tussen kinderen, klassen en scholen zich niet concentreren op cognitieve selectie op dat ene moment aan het einde van de basisschool. Probeer op die manier de concurrentiedwang te spreiden, over de kwaliteiten van kinderen en over verschillende termijnen in de tijd. Natuurlijk blijft de ontplooiing van individuele kinderen een belangrijk onderwijsdoel, maar die is ingebed in een stelsel dat een gevarieerd en gelaagd voortgezet onderwijs aanbiedt, dat kinderen op uiteenlopende criteria en op verschillende momenten beoordeelt. Met een breder en diverser keuzepakket, dat realistisch én toekomstgericht is en dat alle kinderen de mogelijkheid biedt zich optimaal te ontplooien.