Home

20160412_121840

‘Wat doe je voor werk?’ Dat is altijd lastig uit te leggen, maar als je bij Bruns in Bergeijk werkt is dat zeker het geval. Een van de mechaniciens met wie ik praat vertelt dat hij moeite heeft om een goed antwoord te geven. Als hij zegt: ‘Ik heb net een space shuttle gemaakt’, wordt het nog niet echt duidelijk. Bruns bestaat bij de gratie van digitale technologie en internet, en was vijfentwintig jaar geleden ondenkbaar. Het bedrijf staat in Bergeijk, vlakbij de grens met België. Bruns is begonnen als maquettebouwer en heeft zich in de jaren 1990 ontwikkeld tot een inrichter van vooral interactieve musea, Science Centers, tentoonstellingen en bezoekerscentra. In deze nieuwe opzet werkt het bedrijf sterk interdisciplinair. Ze maken gebruik van digitale middelen, van mechatronica, electronica, 3D-printing, geavanceerde freesapparatuur. Alle mogelijke materialen, van hout tot kunststof, van staal tot glas worden er verwerkt. Sterk gespecialiseerd werk besteden ze voor een deel aan andere bedrijven uit.

Bruns werkt over de hele wereld. Op hun site staat dat ze tot de top vijf behoren van de museuminrichters wereldwijd. De keren dat ik er heb rondgekeken waren ze bezig aan ‘exhibits’ voor wetenschapsmusea in Rennes, Frankrijk en in Konya, Turkije. Ook werkten ze aan een grote opdracht voor het Museon in den Haag. Op hun site staat een indrukwekkende hoeveelheid zeer uiteenlopende projecten afgebeeld, in Nederland en verspreid over de hele wereld. Ze maken ‘de Nestlé-ervaring’ in Zwitserland, ze werken voor Lego in Denemarken, voor het Flanders Field Museum in Ieper (België), in het Liaoning Science en Technology Museum in Shenyang (China) – en dit is nog maar een beperkte en willekeurige opsomming.

De projecten zijn steeds maatwerk. Ieder museum, ieder Science Center heeft eigen wensen en eigen doelen, maar Bruns herhaalt op kleine schaal ook oude projecten. Op de site ‘exhibits.nl’ kunnen musea bestellingen van bestaande installaties doen. Dat wordt vooral in Azië gedaan. ‘Daar hecht men minder aan exclusiviteit en creativiteit’, zegt Jan Burgmans, de directeur.

Ik bezoek het bedrijf in de lente en zomer van 2016. Er werken dan ongeveer 80 mensen in vaste dienst. Bruns heeft in deze periode zoveel werk, dat het ZZP’ers nodig heeft om de drukte op te vangen. Een van de medewerkers vertelt me dat ze de druk op het bedrijf wat minder groot proberen te maken door niet op alle tenders in te schrijven. Bruns is niet erg recessie-gevoelig, al kan de omzet een poosje wat minder uitbundig zijn.

Eind 2016 is het bedrijf verhuisd naar het gebouw dat Gerrit Rietveld voor Weverij De Ploeg heeft ontworpen en dat in 1958 werd opgeleverd. Die nieuwe fabriek werd gebouwd na de brand in de oude weverij. Het werd niet zomaar een gebouw, het werd een architectonisch visitekaartje voor een bedrijf dat kwalitatief hoogwaardige en moderne stoffen produceerde. Weverij De Ploeg is in 2007 gesloten en het bijzondere gebouw werd in 2008 een Rijksmonument. De nieuwe eigenaar, Woningcorporatie Wooninc, deed verschillende pogingen om een nieuwe bestemming aan het fabrieksgebouw te geven, maar deze mislukten. Het gebouw stond een tijdlang leeg en raakte langzaam in verval. Het zegt iets over de vitaliteit van Bruns, dat het bedrijf over de financiële draagkracht beschikt om de Ploeg aan te kopen en voor eigen gebruik geschikt te maken. De enorme ruimte blijkt zelfs wat aan de krappe kant te zijn om hun diverse werkzaamheden te herbergen.

De Ploeg vindt in de nieuwe gebruikers een opvolger, die past bij de geschiedenis van De Weverij. Die werd in de jaren 1920 opgericht door socialisten en anarchisten en was oorspronkelijk een coöperatie. Bergeijk was in die tijd een klein dorp met kleinschalige landbouw en tabaksindustrie, arm en katholiek, en geïsoleerd van de buitenwereld. De Ploeg kwam van buiten en stond voor openheid. Een deel van de medewerkers kwam uit ‘de Randstad’, ‘van boven de grote rivieren’. Veel van deze nieuwkomers waren niet katholiek, sommigen waren zelfs ongelovig en ze brachten moderne ideeën mee. De stoffen die daar gemaakt werden pasten bij de levensstijl die bij de opbouw na de oorlog hoorde. Bij het type interieur dat in die tijd door een tijdschrift als Goed Wonen werd gepropageerd.

Net als destijds bij De Ploeg beperkt de oriëntatie van Bruns zich niet tot het dorp. Het speelveld van Bruns is zelfs nog breder dan dat van De Ploeg. Design speelt in beide bedrijven een belangrijke rol in hun produkten. Zo wordt een modernistisch gebouw uit de vorige eeuw de thuishaven en het uithangbord van een bedrijf dat niemand toen had kunnen verzinnen en dat toen niet levensvatbaar zou zijn geweest. Oud en nieuw, continuïteit en verandering komen hier op een interessante manier samen. Oud wordt niet opgegeten door nieuw, oudere werknemers combineren technieken die ze eerder beheersten met nieuwe expertise die ze later hebben aangeleerd. Ze kunnen zich nu niet meer voorstellen hoe ze vroeger werkten. Anders dan De Ploeg is Bruns in Bergeijk ontstaan. Het is een familiebedrijf waar veel mensen uit de omgeving werken, ook al is de oriëntatie allerminst lokaal te noemen. Van hoog tot laag hebben de werknemers contact met collega’s van over de hele wereld.

Het bedrijf laat zich moeilijk in een hokje plaatsen en dat geldt ook voor de werknemers en hun werkzaamheden. Gaat de negatieve analyse die Richard Sennett van werken in nieuw-kapitalistische verhoudingen geeft voor Bruns bijvoorbeeld wel op? Sennett ziet veel hedendaags werk als verarmd en vervreemdend. Hij ziet hechte samenwerkingsverbanden teloor gaan, door de flexibilisering en de snelle wisselingen die de afgelopen decennia in werk hebben plaatsgevonden. Menselijke vaardigheden tot samenwerking zouden daardoor achteruit zijn gegaan. Ik ben vooral geïnteresseerd in het werk van mensen met een opleiding op middelbaar niveau, en ook zij blijken niet te passen in het beeld dat over mbo’ers in omloop is. Dat beeld is te grof en vaak te negatief. Het doet geen recht aan het vakmanschap en de mogelijkheden van veel van deze beroepsbeoefenaren, het is te generaliserend als het over hun kansen in kapitalistische arbeidsverhoudingen in een digitaliserende en globaliserende wereld gaat. Ik wil verder komen dan dit generaliserende beeld. Ik heb geobserveerd in de werkplaats, ik heb gepraat met mensen aan het werk, en ik heb het vakmanschap en de deskundigheid van de medewerkers bekeken vanuit hun praktische, fysieke, en materiële handelen. Denken, voelen en maken zijn daarin nauw met elkaar verweven. Hoe gaan de medewerkers met elkaar om, hoe is hun onderlinge taakverdeling, hoe zijn hun gezagsverhoudingen en hoe werken ze samen? Welke kwaliteiten vakmatig, sociaal, emotioneel – blijken bij Bruns belangrijk te zijn?

Een improviserend bedrijf

Ieder nieuw project heeft een heel eigen traject en loopt de volgende fasen door: een opdrachtgever – museum, Science Center of andere organisatie – gaat in gesprek met het ontwerpbureau Northern Light, dat door Bruns extern wordt ingehuurd. Samen met mensen van Bruns maakt Northern Light een plan dat beantwoordt aan de wensen van de opdrachtgevers. De ontwerpers schrijven dan een draaiboek voor de uitvoering van het project. Dat draaiboek ligt in de loods waar de plannen worden uitgevoerd. Ik blader er even in en zie dat de ontwerpers kantoren in Amsterdam en Shanghai hebben. In het draaiboek worden de thema’s van een tentoonstelling uiteengezet, en er staat een grafische style guide in met kleuren en titels. Het bureau formuleert ook de teksten die op de tentoonstellingen te lezen zullen zijn. Bij een ‘exhibit’ voor het Museon over de materialen die gebruikt worden bij het maken van een mobiele telefoon staat bijvoorbeeld een foto van twee mijnwerkers in een mangamijn in Chiatura, Georgië met een toelichtende tekst erbij, in het Nederlands en het Engels. Boven ieder meubel komt een lichtbak te hangen, met teksten zoals ‘Denk je zwart-wit? Colourful’; ‘Schone handen. Wake-up call’; ‘Samen sterk. Girl Power’. Het is een soort stenografie.

Bij ieder project is een projectdirecteur vanuit Bruns betrokken, en na aanbesteding wordt een projectleider toegevoegd. Die vormt de schakel tussen de opdrachtgevers en de uitvoering in de werkplaats. De projectleiders krijgen een team van tekenaars onder zich en die tekeningen komen in de werkplaats terecht. Ze vormen het uitgangspunt voor de opdrachten die daar worden uitgevoerd door de timmerlieden, die tegenwoordig ‘interieurbouwers’ of ‘meubelmakers’ heten, door de mecaniciens, de mensen van de grafische afdeling of die met modellen werken. Ik merk als ik in de loods rondkijk dat er een grote afstand is tussen het boek, waarin de bedoeling van de tentoonstelling is te lezen en de tekeningen die de uitvoerders gebruiken. Op alle niveaus is sprake van bewegingsvrijheid, van een ruimte tussen de opdracht en de uitvoering die de uitvoerders een mate van zelfstandigheid geeft. Tegen het eind van een project vindt de shop approval plaats en worden alle draadjes weer bij elkaar getrokken. De opdrachtgevers kunnen dan zien wat er van hun plannen is terecht gekomen.

In een grote loods zijn verschillende open werkplaatsen ondergebracht. Er is een Interieur werkplaats (eerder ‘timmerwerkplaats’), een Mechanische werkplaats, een Grafische afdeling, een afdeling voor Spuiten en Decoratie, een voor Modellen. De werkplaatsen zijn open, zodat mensen bij elkaar kunnen kijken, elkaar om raad kunnen vragen, en elkaar gemakkelijk kunnen helpen. Van iedereen wordt een creatieve en open houding verwacht. Omdat het meestal om unieke projecten gaat, stuiten de medewerkers van Bruns steeds op onverwachte problemen waarvoor ze zelf oplossingen moeten verzinnen, soms met collega’s die een andere specialisatie hebben.

Anders dan het gestandaardiseerde werk in de nieuwbouw, waarbij iedere dag hetzelfde is en mensen weinig inbreng hebben, zien de dagen er bij Bruns steeds anders uit, iedere dag doet een beroep op ieders verbeeldingskracht. Iedereen met wie ik bij Bruns spreek noemt ‘improvisatie’ als een van de belangrijkste en meest positieve kenmerken van hun werk. Improvisatie is vooral essentieel als ze op locatie werken, wanneer ze installaties ter plaatse moeten installeren of service-werk moeten doen. Serviceklusjes in het bezoekerscentrum in Petten bijvoorbeeld, of in het Ambassadehotel in Amsterdam bij de wijnvitrines. Ze kunnen dan geen beroep doen op hun collega’s en zijn aangewezen op het materiaal dat daar voorhanden is. Ze moeten daarom breed inzetbaar zijn. Voor sommigen maakt die manier van werken deel uit van een bredere levensvisie: ‘Doe iets wat je leuk vindt. Trigger je uiterste grens. Zorg ervoor dat je geprikkeld blijft.’ De man die dit zegt, relativeert de universiteit als enige toekomstmogelijkheid. ‘Er is maar één universiteit en die ligt op straat,’ dat is zijn uitgangspunt. Het eenmalige en gevarieerde werk bij Bruns is hem op het lijf geschreven.

Als er iets niet klopt in een tekening, lossen de makers dat meestal zelf op. Dat heeft zijn voordelen, maar tijdens een pauze brengt een van de engineers ter sprake dat hij de kloof tussen de kantoren en de werkplaatsen te groot vindt. Als er meer contact zou zijn, dan zou je als engineer voor een volgende keer kunnen leren wat er in een tekening ontbrak of niet klopte. Ook zou je nog kunnen helpen. Hij verwacht dat de contacten in hun nieuwe behuizing, De Ploeg, soepeler zullen verlopen. Daar zit iedereen gelijkvloers. De medewerkers verheugen zich op de verhuizing.

Een tafel voor handvoetbal, een visvijver, een heteluchtballon

Als ik in de grote werkloods rondloop heb ik van de meeste installaties-in-aanbouw geen idee wat ze gaan worden. ‘We maken speelgoed voor grote mensen’, zegt een van de medewerkers, en dat is niet het enige wat ze doen. Ergens staat een oud tafeltje en een klassieke schemerlamp. Ik vraag iemand waar die voor bedoeld zijn, maar die weet dat evenmin. In de immense loods staat zo veel in de rondte en de projecten zijn zo verschillend dat ook de mensen die er werken geen overzicht hebben. Ze concentreren zich op hun eigen werk. Om een indruk te geven van de soort projecten en de variatie daarin: een installatie met vliegtuigjes die reageren op spiegels, een luchtkanon dat een object in beweging zet, een zogenaamd paradoxaal wiel dat omhoog kan rollen, een installatie met een balletje dat op lucht blijft zweven; heel veel vitrines in soorten en maten.

Als ik er ben is een aantal mensen koortsachtig bezig om de exhibits voor Rennes zo ver klaar te maken dat ze deze kunnen demonstreren aan de opdrachtgevers. Bij dit soort tussentijdse shows kunnen opdrachtgevers zien of het project beantwoordt aan wat ze voor ogen hadden. De medewerkers kunnen dan nog aanpassingen maken. Ik sta op de mechanische afdeling een poosje te kijken bij Kees die een plateau maakt waarmee kinderen vissen kunnen ophengelen met een magneet. De vissen zijn gemaakt van plexiglas waarop een foto van een vis is geplakt – een rog, een dolfijn. Ze zien er mooi uit, maar zijn niet op schaal gemaakt. Ze moeten tussen twee houten plaatjes worden opgevist. Om dat zonder slijtage te kunnen doen heeft Kees een kant van het hout met vilt bekleed. Dat stond niet op de tekening, maar hij heeft het bedacht omdat het hem duurzamer leek. Het plateau is bijna klaar. Het is gemaakt volgens het ontwerp, maar Kees is niet helemaal tevreden. Is het wel de bedoeling dat de vissen zo uitsteken? Bij de demonstratie wil hij daar een antwoord op krijgen, zodat hij het ontwerp eventueel kan veranderen. Bij de oplevering van een project kan je geen verbeteringen meer aanbrengen. Dan hoor je het alleen als het fout is, zegt een van hen.

Jan werkt in dezelfde ruimte. Hij is bezig met een beschermende headset uit de bouw. Hij wil daar een speakertje in zetten, wil dat speakertje afschermen, en wil er dan een soort doucheslang aan monteren waarop hij een trektest gaat uitvoeren. Ik vraag waarom dat nodig is. ‘Eigenlijk maak ik de headset hufterproof’, zegt Jan. Als het hem lukt om er iets goeds van te maken, dan wordt het hele ding opnieuw gespoten zodat het een nieuw object wordt dat er niet meer uitziet als iets dat uit de bouw afkomstig is. Jan vertelt me een reeks voorbeelden van ‘exhibits’ die kapot of onklaar zijn gemaakt. Mensen willen een selfie maken en klimmen op een schip dat daar niet op gemaakt is. Of ze klimmen op een walvis die in tweeën breekt. De installaties waarin digitale technologie is verwerkt zijn kwetsbaar. Zo hoor ik over een tentoonstelling die nog niet geopend was, waar iemand wat stond te spelen met een computer waarop hij zo aan de slag kon. Hij sleepte alle software-programma’s naar de prullenmand. Een andere keer stalen mensen die daar ook aan het werk waren computerspelletjes.

Jan vindt het aantrekkelijke van het bedrijf dat hij steeds iets anders moet maken, en dat hij nog eens ergens komt. Hij is in Malta geweest, in Konya. Hij werkt voor verschillende projecten. Hij laat me foto’s zien van de objecten waaraan hij heeft meegewerkt. Hij heeft autootjes gemaakt die op zonnecellen lopen, hij werkte aan vitrines in een kerk, hij heeft kunstvoorwerpen gemaakt. Hij heeft in het fietsenmuseum gewerkt, waar hij ervoor moest zorgen dat bezoekers fietsen konden bevestigen aan de achterkant van een Skoda die van Tupex was gemaakt. Terwijl ik met hem praat komt er een projectleider langs met een stapel brillen. ‘Ik heb een uitdaging voor je’, zegt hij, ‘voor Konya’. De brillen moeten worden bevestigd aan een ‘exhibit’ voor Konya. Jan moet er iets op verzinnen, dat ze vast blijven zitten. Kan hij er een gat in boren en daar een bevestiging aan vastmaken? Of moeten ze iets anders bedenken? De projectleider verwacht dat ze iedere dag een nieuwe bril nodig zullen hebben.

Bij Arthur, een electricien, heb ik een poosje zitten kijken hoe hij een installatie in elkaar zet om een heteluchtballon te laten stijgen. Hij werkt met een omhulsel van staal, dat elders is gemaakt. Het is laswerk. Zo’n installatie komt bij Bruns leeg binnen. In het omhulsel hebben ze bij interieurbouw een houten binnenkant gemonteerd en een houten voet geplaatst. Het electronische binnenwerk wordt ook bij Bruns gedaan en daarmee is Arthur bezig. Hij plaatst in het omhulsel verschillende kastjes met electronica – een besturingskast, een kastje voor de display voor het publiek en een kastje om de warme lucht te schakelen – die hij ten dele zelf monteert, ten dele kant en klaar krijgt aangeleverd. Hij bepaalt zelf waar de kastjes in de installatie bevestigd moeten worden. Hij werkt met aansluitingslijsten en met tekeningen, die hij aan de binnenkant van het omhulsel heeft geplakt. Iemand van de afdeling ‘logistiek’ zoekt de spullen die hij nodig heeft bij elkaar en legt die voor hem klaar. De heteluchtballon is een van de tien objecten voor het Espace de Sciences in Rennes. Arthur zegt: ‘Sommige jongens kunnen én tekenen én sleutelen, afhankelijk van de capaciteiten van de persoon. Er zijn geen mensen die alleen maar tekenen. Sleutelen is wel fijn voor de afwisseling.’ Er komt iemand langs die hij om raad vraagt. Ik vraag wie het is. Het is het hoofd van de electronica, en ‘dit terzijde’ zegt Arhur, ‘het is ook mijn zoon. […] Mijn zoon stuurt me aan.’ Die weet meer van computers dan hij.

Soms heeft hij materiaal nodig uit de sterk geordende magazijnen. Allerlei soorten en maten kabels, krimpkous, trekveer 20 meter, trekveer 10 meter, frequentieregelaar, betonschaar, papagaaibektang, kabel grijsflex. Er ligt een schaar bij met de tekst: ‘Na gebruik ‘gesloten’ terughangen!!! Opletten met gebruik, schaar is vlijmscherp’. Hij is niet teruggehangen. Een andere keer gaat hij naar de afdeling electra om een warteltje in een kistje aan te brengen. ‘Hier werken de slimme jongens’, zegt Arthur. ‘Ben je gek’, is de reactie van een van zijn collega’s. Ik vraag hoe de afdeling heet en dat blijkt nog niet zo eenvoudig te zijn. Ze weten niet zeker of ze het ‘electra’ of ‘mechatronica’ zullen noemen.

Met zijn tekening in de hand bekijkt Arthur hoe hij de resetknop op het apparaatje met de warmtesensor moet aansluiten. Hij kan het niet goed lezen en gaat het zelf uittesten. Het gaat om de vraag: welk contact is ‘normally opened’? Om niet te smelten mag de bevestiging van de warmtesensor niet te dichtbij de warme lucht zijn. Hij vraagt zich af of hij er een hittebestendig plaatje tussen zal zetten.

In een andere hoek van de loods, in de Interieur werkplaats, is Geert bezig met een tafel voor handvoetbal, die bedoeld is om de spelers te laten samenwerken. ‘Het meubel’, ‘de installatie’ wordt onderdeel van de tentoonstelling Global Challenges and Personal Change in het Museon. Geert krijgt de gefreesde houten onderdelen aangeleverd en moet ze zelf in elkaar zetten. Hij laat me de grote, geavanceerde freesmachines zien, één vijf-assige frees en één drie-assige frees. ‘Het is niet voor te stellen hoe we vroeger werkten’, zegt Geert, ‘toen we alles met de hand moesten doen’. Wat niet op de tekening staat aangegeven doet hij op zijn gevoel en ervaring. ‘Dat heb je hier wel nodig’, zegt hij. Hij vindt dat je het meeste leert, als je op locatie werkt. Daar heb je geen tekenaars, geen collega’s bij de hand die met verschillende materialen werken. Dan ben je gedwongen om te improviseren. Hij heeft een paar latjes nodig die hij op maat gaat zagen, bij de grote gecomputeriseerde zaagmachine die in een andere zaal staat. Ik zie dat hij niets afmeet. Hij werkt op zijn intuïtie, en heeft in zijn hoofd hoe het meubel eruit moet gaan zien. Hoe hij de latjes bevestigt verschilt bijvoorbeeld per keer. Hij houdt er rekening mee dat de bevestiging de ene keer wel, de andere keer niet zichtbaar mag zijn.

De voetbaltafel heeft op de hoeken een dood punt waar het balletje blijft liggen. Daar moet hij iets op verzinnen. Hij doet een klein experiment: hij monteert drie kleine blazertjes die hij van zijn projectleider aangeleverd heeft gekregen op een stukje hout en dekt ze af met een stukje kunststof. Het is de bedoeling dat de gebruikers met een duw op een knop de blazertjes aanzetten en het balletje uit de dode hoek blazen. Het lukt hem in één keer om het goed te krijgen, maar dit exemplaar is met de hand gemaakt. De volgende fase is dat hij dit onderdeel laat tekenen en laat programmeren voor de freesafdeling zodat het strakker wordt. Hij maakt ‘het meubel’ op basis van een tekening die hij van de projectleider heeft gekregen.

Geert vertelt dat hij alleen de tekeningen van zijn eigen object bekijkt, niet het hele plan van de tentoonstelling waar dat komt te staan. Hij maakt maar één meubeltje van het hele project en daarvoor hoeft hij het grotere verhaal niet te kennen. Als de voetbaltafel klaar is gaat hij weer iets anders doen. Met bureau Northern Light heeft hij alleen indirect te maken. Hij is verbaasd dat ze ook een kantoor in Shanghai hebben. ‘De wereld is steeds kleiner geworden’ zegt hij.

Naast hem is Henk met een ander meubel bezig: de entree van de tentoonstelling in het Museon. Hij werkt net zoals Geert: hij krijgt gefreesde onderdelen aangeleverd en moet improviseren hoe hij van de tekening tot het meubel komt. Net als Geert werkt hij alleen en zelfstandig aan het meubel. Hij vindt Bruns een leuk bedrijf, maar vindt wel dat ze veel van je vragen, zoals dat je zo nu en dan in het buitenland moet werken. Dat moet je willen. Zelf heeft hij dat eigenlijk altijd al gedaan, ook toen hij voor zichzelf werkte. De afgelopen tijd is hij dertien weken af en aan met Nestlé in Zwitserland bezig geweest, en de komende tijd gaat hij in Denemarken voor Lego werken. Ze zijn al een jaar bezig met het voortraject en het werk daar ter plaatse gaat ook nog een jaar duren. Die reizen moet je niet romantiseren, vindt hij. Je bent daar ook aan het werk, en ziet weinig van het land. Als het om korte afstanden gaat, vliegen ze het weekend op en neer.

Ik ga bij Eduard kijken, die net een nieuwe opdracht voor het Museon heeft gekregen. De shop approval zal de maandag daarna plaats vinden. Hij moet een beamer en een nintendo speler in een meubel monteren. De engineer die het meubel heeft getekend komt hem uitleggen hoe de montage moet plaatsvinden. Het meubel moet aan kinderen laten zien hoe een Inuit-dorpje op een sneeuwstorm reageert. Een meisje, Nuna, en de poolvos Foxy moeten veilig naar huis zien te komen.

Samen problemen oplossen

De mensen die ik aan het werk heb gezien krijgen hun opdrachten van projectleiders en ze werken individueel. Maar informeel werken ze ook samen. Ze vragen elkaar om raad of helpen elkaar terloops. Wanneer iemand aan het timmeren is op een werkbank die ook geschikt is om er voorwerpen op te lijmen, maakt hij zonder veel overleg plaats voor collega’s die de bank nodig hebben. Onderlinge hulp moet wel beperkt blijven, want die kost tijd die niet is ingepland. ‘Mijn collega kan me eigenlijk niet aan het werk zetten. Dat moet de planner doen,’ zegt een van de electriciens, die een collega net geholpen heeft.

Ook het herstellen van fouten kost tijd. Ik zie hoe twee collega’s bezig zijn met een reparatie in een ‘exhibit’. Een van hen zegt dat het altijd de vraag is hoe ver je een ontwerp moet uitwerken. Hoe ver moet je de marges voor keuzes verkleinen? De twee overleggen wat ze zullen doen. Ze kunnen uitzoeken hoe de fout is ontstaan, maar bij de eerste acht van de zeventien installaties is het wél goed gegaan. Daarom besluiten ze niet de hele procedure opnieuw op te starten maar de fout als eenmalig te behandelen. Ze gaan deze zo herstellen dat het weer tien jaar mee kan. Ze kiezen geen simpele oplossing. Ze praten weinig met elkaar, maar ze werken op een heel vanzelfsprekende manier samen. Ze bekijken de tekening opnieuw, en als het nodig is, helpt iemand die verderop aan het werk is ook een handje. Net zoals een langslopende collega die zonder overleg bijspringt als hij ziet dat wat fysieke hulp nodig is.

Soms moeten ze fouten oplossen die door anderen zijn gemaakt. Koos is bijvoorbeeld bezig met een hek dat om een installatie komt te staan, waarop hij de display voor bezoekers moet monteren. Dat hek hebben ze elders laten maken. Hij moet er kabels doorheen trekken, maar daarmee is geen rekening gehouden. Er is geen gat gemaakt en hij moet daar iets op bedenken. Ik vraag of het probleem met uitbesteden heeft te maken, maar Koos zegt ‘Ach je maakt zelf ook fouten’. Ze zijn er sneller mee klaar wanneer ze er zelf iets op verzinnen, dan wanneer ze het terugsturen naar de makers en moeten wachten totdat het daar is ingepland. Hij vraagt zijn buurman om met hem mee te denken. ‘Improviseren is een veel gebruikt woord hier, maar soms improviseer je de verkeerde kant op’, zegt hij. Ook Arthur moet fouten oplossen die door iemand anders zijn gemaakt. Hij krijgt een kastje aangeleverd, dat door anderen is gemonteerd. Maar de draad die op de zekering van 20 ampère is aangesloten is daarvoor te dun. Een monteur had dat moeten weten, maar ook Arthur wil niemand beschuldigen. Wel kost het herstellen hem meer tijd dan gepland. Als de projectplanner hem vraagt hoe lang hij nog bezig denkt te zijn, geeft hij een schatting. Tegen mij zegt hij: ‘Eigenlijk vind ik het niet fijn om te zeggen hoe lang ik nog aan het werk ben. Je weet niet of je het waar kan maken.’

Hij bestudeert de draden, kijkt welke hij eruit moet halen en hoe ze in de nieuwe opzet moeten lopen. ‘Even loshalen, dat ik geen fouten maak – wat is uit, wat is in?’, zegt hij tegen zichzelf. Hij pakt er de tekening bij. ‘O nee, dat is de automaat. Bij de les blijven, Arthur. […] Soms betrap je jezelf op fouten, iedereen maakt wel eens een foutje’. Hij gaat een nieuw stuk draad halen. Het oude stukje koperdraad rolt hij later op en gooit hij in de draadbak. Koper is duur, en dat wordt opnieuw gebruikt. Het draadje wil er niet in. Eerst probeert hij het met een tangetje, maar dan zegt hij: ‘Nee, ik heb me alweer bedacht.’ Hij vraagt zich af of het nieuwe pinnetje te dik is voor de aansluiting. Dat gaat hij proberen. ‘Een beetje wiebelen en dan gaat het.’ Hij werkt systyematisch alle verkeerde aansluitingen af en zegt tegen zichzelf: ‘Je moet jezelf de tijd gunnen om het goed te doen.’ Hij corrigeert de tekening die straks aangepast moet worden, conform de nieuwe bedrading. Dan gaat hij er spanning op zetten om met zijn meter te testen of het goed zit. ‘Testen, dat is natuurlijk het mooiste. Dat is de proef op de som.’ Één voltage is te laag, die moet met een schroefje worden bijgesteld tot 3 volt. Arthur is kritisch over de montage. Hij vindt dat alles erg dicht op de kant is geplaatst. Zelfs met zijn kleine tangetje heeft hij weinig ruimte. Maar gelukkig heeft het testen geen kortsluiting veroorzaakt. Hij vertelt me dat het risico op brandgevaar in verschillende landen verschillend ligt. In Nederland zit er 16 ampère op een stop. Daar zou niets gebeuren. In België staat er 20 op en dat zou wél gevaarlijk zijn. Ik vraag of er binnen de EU geen afspraken zijn, maar dat is niet het geval.

Opleiding en arbeidsstatus

De mensen die bij Bruns werken vormen qua opleiding en loopbaan een gemengd gezelschap. De meesten zijn na de basisschool naar de LTS of een vergelijkbare opleiding gegaan, sommigen volgden daarna een middelbare opleiding. En omdat de meesten wat ouder zijn hebben ze rijke, vaak uiteenlopende werkervaringen. Richard Sennett zou zeggen dat ze in het bezit zijn van ‘the craft of experience’. Hij ziet creativiteit niet als iets mysterieus, maar als de resultante van een langdurig leerproces. Oefening baart kunst. Voor de meesten kwam de computer pas toen ze van school af waren. Digitale expertise hebben ze zich op cursussen of op eigen kracht aangeleerd. Het gaat dan om algemene vaardigheden, om programmeren en autoCAD. De meesten zijn trots op hun vak en kunnen er enthousiast over vertellen. Ze zouden heel goed in staat zijn om jongere generaties daarvoor te winnen.

In een aantal verhalen blijken ouders een stimulerende rol te hebben vervuld. Een van de interieurbouwers vertelt me dat hij eerst de LTS in de buurt heeft gedaan en daarna gign hij op advies van de decaan het Hout en meubileringscollege in Rotterdam. Zijn ouders gingen nooit mee in een denigrerende houding tegenover de LTS. Ze gaven hem en zijn zusje veel ruimte en zeiden: ‘Je moet doen wat je wilt en wij betalen’. Toen hij naar Rotterdam moest reizen, betaalden ze ook de dure OV-kaart. Zijn verhaal speelt zich in de vorige eeuw af, maar mbo’ers hebben tot 2017 moeten wachten totdat zij net als studenten van het hoger onderwijs voor een OV-kaart in aanmerking kwamen.

Als 15-jarige jongen reisde deze interieurbouwer iedere dag naar Rotterdam, vanuit Eersel, een klein dorp ten zuiden van Eindhoven. Hij vertrok om 6 uur met de bus en was dan om 9 uur op school. Zaterdag werkte hij bij een interieurbouwer in de buurt. Op zijn 16e jaar is hij in Rotterdam gaan wonen, eerst in een studentenhuis met nogal vage mensen en later met een maat in een klein appartementje. Hij heeft er goede herinneringen aan en is blij dat hij die stap heeft genomen. Het was een leuke opleiding en een heel leuke tijd. Tijdens zijn opleiding moest hij drie keer drie maanden stage lopen, en de laatste stage deed hij bij Bruns, toen nog een maquettebouwer. Het beviel hem goed en hij is daar blijven werken. Toen hij én werkte én op school zat merkte hij dat zijn opleiding op sommige vlakken achterliep bij het bedrijfsleven. Die observatie ken ik ook uit andere werkomgevingen.

Ook zijn collega André vertelt hoe belangrijk de steun van zijn ouders voor hem is geweest. Hij is ook op de vierjarige LTS begonnen, in Valkenswaard, vlakbij de grens met België. Hij leerde daar timmeren. De specialisatie meubelmaken bestond nog niet. Het was de bedoeling dat hij door zou gaan op de MTS, maar toen hij om de hoek een baan kreeg aangeboden is hij dat gaan doen. Hij leerde het vak in de praktijk. Via het leerlingstelsel doorliep hij het hele traject, van leerling, aspirant-gezel, gezel tot meester-meubelmaker. Inmiddels heeft hij zich het autoCAD tekenprogramma eigengemaakt. Hij vertelt me trots dat hij in 1985 de voorselectie van de Beroepenolympiade heeft gewonnen en dat hij Nederland in Japan heeft vertegenwoordigd. Hij heeft zelfs de hand geschud van de Keizer en de Keizerin van Japan. Hij vertelt me dat hij in zijn familie de enige is die ‘met zijn handen werkt’. Zijn broers zitten in het onderwijs en hebben universitaire opleidingen. Maar ze hebben respect voor elkaars werk. Eén broer werkt in de IT.

Eduard kreeg van huis uit weinig stimulans. Hij vertelt me dat hij op de LTS heeft gezeten en daarmee geplaagd werd. Zijn reactie daarop was: ‘Ik zal ze een poepie laten ruiken.’ Hij vindt zichzelf meer een kind van de straat, hij zocht een eigen weg. Hij deed de driejarige Daf’s bedrijfsschool, het vbo in deeltijd, de Pedagogisch Technische Lerarenopleiding, en van daaruit liep hij stage op zijn oude LTS. Daar werd hem gevraagd om mee te werken aan een technisch handboek, wat weer een opstapje bleek om les te geven aan militairen. Hij werkte op de tekenkamer van de Special Products van Daf, hij deed de Academie van Industriële Vormgeving. Nu noemt hij zichzelf technische modelbouwer, met een specialisatie in vitrines en de presentatie van objecten.

Eduard schreef een open solliciatie naar Bruns en kreeg een fulltime baan in de werkplaats. Hij ziet het als zijn taak om verbeteringen te verzinnen. Hij wil een beter product maken dan verwacht wordt. Dat vindt hij belangrijk. Hij geeft een voorbeeld. In het militaire Flanders Field Museum wilden ze een bom vóór een vitrine plaatsen, maar hij vond dat er veel meer dreiging vanuit ging, als de bom boven de vitrine zou worden gehangen. Hij kan aanstekelijk vertellen over zijn werk in Micropia, een recente uitbreiding van Artis in Amsterdam, en vooral over de Aziatische afdeling in het Rijksmuseum in Amsterdam. Daar werkte hij nauw samen met de conservatoren, kreeg één op één college over de Aziatische kunst. ‘Voor hun is die kunst hun kindje’, zegt hij. ‘Ze zijn op die kunstvoorwerpen gepromoveerd.’ Hij is trots op het compliment van een van de conservatoren: ‘Je doet heel mooi werk, maar je ziet er niets van’. Wie gaat kijken in het Rijksmuseum ziet hoe mooi de presentatie van de verschillende objecten is uitgekiend. Voor ieder object is een oplossing gevonden die het kunstwerk zo goed mogelijk laat uitkomen. Een fragment van een deurpaneel uit India uit de tweede eeuw staat op een klein schuin geplaatst vlondertje; een vrouwelijke natuurgeest, ook uit India in de tweede eeuw, staat op een sokkel en is vastgezet met een beugel; andere objecten staan op een plateautje of zijn alleen met beugels aan de muur bevestigd.

Ook anderen die ik heb gesproken hebben een nogal gevarieerde achtergrond. Een van hen, Jan, heeft de LTS metaalstroom gedaan en is daarna bij Philips gaan werken, in de werkplaats die de productie ondersteunt. Tussen 1980 en 1995 maakte hij prototypen van modellen voor Philips, föhns en waterkokers. Daarna maakte hij prototypes van piepschuim. Het was een klein atelier waar hij net als nu bij Bruns met plezier werkte. Koos deed de mavo en heeft werktuigbouwkunde gedaan, de mechanische kant. Arthur heeft eerst de mavo gedaan en de mechanische kant van werktuigbouwkunde. Daarna deed hij electronica op de Katholieke MTS in Eindhoven, wat nu gelijk staat aan mbo-4. Hij vertelt dat ze op school één meisje in de klas hadden. Die man-vrouw verhouding is eigenlijk niet erg veranderd. De weinige vrouwen die bij Bruns werken doen dat op de administratie; één kunstenares loopt er rond. Arthur is altijd electronicamonteur geweest, onder andere bij Connect in Veldhoven, vlakbij Eindhoven. Daar deed hij veel soldeerwerk, maar tegenwoordig wordt er meer computergestuurd en is er minder soldeerwerk. Electronica zit tegenwoordig in chips en die worden gemaakt in bedrijven. Je hoeft niet te weten hoe ieder onderdeeltje in een chip werkt. Drie jaar werkte Arthur als audio-videomonteur, en bouwde hij kasten voor beveiligingsinstallaties. Wat hij nu doet is niet alleen electra, het is ook mechanisch. Kees heeft de MTS afgemaakt, machinebankwerk en machinebouw. Hij heeft bij Daf gewerkt en bij Schenkelaars blaasinstrumenten. Zelf speelt hij hoorn.

De ZZP’ers zijn een apart verhaal. Op een drukke dag werken er ongeveer tien ZZP’ers bij Bruns. De ZZP’ers blijken niet allemaal hetzelfde te denken over hun eigen arbeidsstatus. Sommigen vinden het een zegen, zoals Kees die sinds vijftien jaar voor zichzelf werkt. Hij is bang om zich aan een bedrijf te binden. Hij heeft het geprobeerd om ergens langer te blijven, maar hij krijgt het daar benauwd van. Hij heeft er spijt van dat hij niet veel eerder ZZP’er is geworden. Hij heeft te goed naar zijn vader geluisterd: ‘Zorg dat je een vaste baan krijgt.’ Hij heeft als ZZP’er drie vaste klanten: de scheepsbouw, de luxe jachtbouw en het inrichten van machinekamers. Ook doet hij het onderhoud van een steenfabriek die speciale aluminiumprofielen produceert. Het zijn halfklare producten. Hij houdt van onverwachte klusjes, zoals toen hij werd opgebeld met het verzoek om Russische chauffeurs die op een parkeerplaats waren gestrand te helpen om hun lading beter vast te zetten. De politie kwam controleren en het werd goed bevonden.

Een andere tevreden ZZP’er is Koos. Hij werkt sinds 2004 voor zichzelf. In het begin was het een beetje uitzoeken, maar als je het eenmaal weet, is het simpel. Hij vindt dat je bij Bruns veel vrijheid hebt, niemand weet precies hoe het moet en is blij als iemand het zelf oplost. In de zomer besteedt hij tijd aan zijn eigen huis, aan onderhoud dat hij anders aan iemand anders zou betalen. In september gaat hij weer werk zoeken.

Arthur is nog maar een jaar ZZP’er. Naast zijn werk bij Bruns verkoopt hij scootmobielen in Eersel. Hij vindt het jammer, dat er steeds meer mensen als ZZP’er werken. Hij heeft zelf geen arbeidsongeschiktheidsverzekering en hij vindt het zorgelijk dat veel collega’s dat evenmin hebben. Arthur had bij Bruns eerst een vaste klus: het onderhoud van het Militaire museum, maar het contract werd niet verlengd omdat ze geen overeenstemming over de prijs konden krijgen. Soms hoort hij een week van tevoren of er werk is. Ook Andre, die twintig jaar lang voor zichzelf heeft gewerkt, vindt dat een vaste baan een stuk minder zorgen geeft. Sinds kort is hij in vaste dienst bij Bruns. Ze deden hem een aanbieding, zonder proeftijd omdat ze hem toch al goed kenden. ‘Keiblij’ is hij ermee. Als vijftiger kon hij net het gat tussen de zestigjarigen en de jongeren opvullen.

De ZZP’ers maken geen gebruik van het gereedschap van Bruns. Ze hebben eigen koffers en plastic ladenkastjes bij zich. Ze vinden het gemakkelijk voor de werkgever en voor zichzelf. Ze slepen hun eigen gereedschap van klus naar klus. Ik vraag of iemand wel eens hun gereedschap gebruikt, maar dat zou tegen de code zijn. Je zou het altijd eerst moeten vragen. De positie van ZZP’ers en die van vast personeel verschilt ook in andere opzichten. Als Kees ‘eigenlijk een beetje vastloopt’, omdat het hoeksteuntje voor de grote vis niet groot genoeg blijkt te zijn, gaat hij bij Eduard te rade. Kees is ZZP’er en hij behandelt Eduard als zijn baas. ‘Formeel is er geen verschil in positie’, zegt Eduard. Maar hij heeft wel het laatste woord en hij vindt dat belangrijk. ‘Er komt toch mijn naam onder te staan’, zegt hij. Kees schroeft het steuntje los en gaat een nieuwe grotere steun maken. Hij vraagt Eduard hoe hij de nieuwe steun vindt. ‘Ed, Ik heb jouw advies nodig, je goedkeuring’. Eduard vindt het goed, maar het kan iets strakker. Kees vraagt nog een keer: ‘Vind je het goed?’ Hij vertelt dat hij gewend is om in millimeters te denken. Denken in centimeters, dat vindt hij meer iets voor bouwvakkers.

Een bedrijf dat niet in een hokje past

Bruns is niet gemakkelijk te typeren, het werk dat daar gedaan wordt evenmin. Het is een modern bedrijf, dat kan bestaan bij de gratie van ontwikkelingen op het gebied van digitale technologie, internet en globalisering. Maar de sombere boodschap van Richard Sennett over de gevolgen daarvan in een kapitalistische wereld is niet goed zichtbaar in het werk en de onderlinge verhoudingen. Sennett ziet flexibiliteit, werken op korte termijn, steeds verschuivende taken van werknemers, volgens hem kenmerken van ‘het nieuwe kapitalisme’, als belemmeringen voor het ontwikkelen van vakmanschap. Om ervaring op te doen en routines te ontwikkelen hebben mensen tijd nodig en fixatie op een taak, en zowel tijd als focus zouden in nieuw-kapitalistische organisaties al snel als iets van vroeger worden bekeken. Het verlangen, de ambitie, de discipline en de betrokkenheid die nodig zijn om kwaliteit te leveren zouden in deze nieuwe verhoudingen geen kans krijgen. Sennett noemt Linux als een organisatie die programmeurs ertoe aanzette om die gevoelens wel aan te wakkeren. Bouwvakkers in de voormalige USSR gebruikt hjij als een voorbeeld waarin ambities juist worden geblokkeerd, onder andere omdat ze geïsoleerd werken zonder dat ze betrokken worden bij andere lagen in de organisatie. En dat moderne haperen, in combinatie met grotere onzekerheid, neemt Sennett ook waar in veel hedendaagse Westerse bedrijven, scholen, ziekenhuizen, gemeenten en andere instellingen.

Toch zie ik die trekken niet terug in het werk van de medewerkers van Bruns. Veel medewerkers werken lange tijd bij Bruns, en ze combineren oude en nieuwe technieken. Hun werk is niet gestandaardiseerd, en ze werken aan afgeronde en concrete objecten, waarbij de makers een eigen aandeel hebben en zelf de kwaliteit kunnen beïnvloeden, en waarvan ze het eindresultaat zelf kunnen beoordelen. Ook als ze zich niet bezighouden met het grote idee van de tentoonstellingen, bestaat hun werk toch uit meer dan losse onderdelen, waarvan ze niet weten waartoe die dienen. Van hen worden veel eigen inbreng en creativiteit verwacht, en die worden zichtbaar in de installaties die ze maken. De meeste mensen die ik heb bekeken werken zelfstandig en ze zijn wat ouder. Ook na school zijn ze zich blijven ontwikkelen, door scholing en werkervaringen. Hun oude expertise hebben ze aangevuld met moderne digitale kennis.  Ze hebben leren programmeren en ze hebben nieuwe software onder de knie gekregen. Ze combineren een goede middelbare opleiding met een brede werkervaring. Ze werken vaak alleen, maar blijken elkaar ook te raadplegen en veel aan elkaar te hebben. Ze werken wel onder tijdsdruk en de ZZP’ers die de pieken in de drukte moeten opvangen hebben te maken met onzekerheid.

Veel interieurbouwers, mecaniciens, mechatronici komen uit de buurt, maar ze werken middenin een internationale wereld. Dat maakt dat ze niet passen in discussies over populisme. Daarin wordt kosmopolitisme snel geassocieerd met hogeropgeleide beroepen, die de wereld van computers en moderne technologie zouden monopoliseren; lokalisme hoort dan bij de traditionele beroepen, stammend uit een wereld die voorbij is. Daar zouden ‘de moderniseringsverliezers’ werken. Die tweedeling is voor een bedrijf als Bruns te simplistisch. Als ik de tweede keer kom observeren, heeft zich een week daarvoor een coup in Turkije voorgedaan. Bruns is net bezig met de oplevering van een opdracht voor een wetenschapscentrum in Konya, maar de directeur is ontslagen en is onbereikbaar geworden. Met de opdracht zijn miljoenen gemoeid, en de zorgen zijn groot. Op het moment van de coup hadden vijf vrachtwagens de installaties in Konya net afgeleverd en waren er elf mensen op locatie bezig met de plaatsing daarvan. Die hebben toen nog twee dagen doorgewerkt, maar ze hadden er nog niet de allerlaatste hand aan gelegd. In de kantine van Bruns wordt op een betrokken manier gesproken over de coup, de arrestaties, de ontslagen, de ingetrokken licenties. En passant komen verhalen ter tafel over de samenwerking met mensen uit andere landen. Soms verloopt die samenwerking moeizaam, omdat ze verschillende kwaliteitseisen blijken te hebben. Soms verloopt de communicatie moeizaam, vooral als hun partners geen Engels spreken. Hier zijn mensen aan het woord, die afkomstig zijn uit de Noord-Brabantse Kempen maar die zich in hun dagelijks leven in een wereldstelsel bewegen.

Het werk dat mbo’ers bij Bruns verrichten, de mensen die het werk doen, hun onderlinge verhoudingen, hun omgang in de werkruimten, en de plaats van het bedrijf in de wereld – op al die fronten krijg je een minder somber beeld van 21e-eeuwse bedrijvigheid dan uit andere bronnen. Het bedrijf is niet aan het kwijnen, het werk is niet aan het verdwijnen. De medewerkers beoefenen traditionele beroepen, ambachten die in nieuwe verhoudingen een nieuwe inhoud krijgen en nieuwe deskundigheden vereisen. Hoe bijzonder, hoe uitzonderlijk is dit bedrijf?

——

Wie zijn de moderniseringsverliezers? Niet de medewerkers van Bruns

3 thoughts on “‘Ik heb vandaag een space shuttle gemaakt’

  1. Was vandaag bij je in het Rietveld huis aan de Fazantlaan. Ben ook Bruns werknemer en ik heb met genoegen je verslag gelezen.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s