In boekhandel Schimmelpennink vond op 23 oktober 2014 de presentatie plaats van Rineke van Daalen, Gewoon werk. Over vakmanschap in het verwaarloosde midden. Diemen: AMB. Het boek is een vervolg op Het vmbo als stigma. Lessen, leerlingen en gestrande idealen (2010, Amsterdam: Augustus).
Rineke van Daalen en Christien Brinkgreve hielden een inleiding.
Rineke van Daalen:
Vandaag gaan we het over Gewoon werk hebben. Niet over prestigeschalen, niet over arbeidsvoorwaarden, niet over cao’s, maar over handelingen op het werk: wat doen mensen als ze aan het werk zijn, en welke van hun vermogens gebruiken ze daarbij?
Gewoon werk. Over vakmanschap in het verwaarloosde midden is de titel van het boek dat ik hier vandaag presenteer. Ik heb het dan ook niet over alle soorten werk, maar over de beroepen in het midden, over werk waarvoor je een mbo-opleiding nodig hebt. In het denken daarover voeren twee sentimenten de boventoon. Het ene is nostalgie, het andere is angst voor een wegvagen van dit soort werk, voor het verdwijnen ervan.
Tegen die nostalgie is van alles in te brengen. Die is gebaseerd op een verlangen naar een tijd die nooit bestaan heeft. ‘Eerherstel voor de overalldragers’ is dan het motto, maar
– dat motto geeft overalldragers een voetstuk waarop ze nooit stonden;
– en bovendien, het grootste deel van de (v)mbo-leerlingen draagt tegenwoordig helemaal geen overall. Zij doen technisch werk waarbij je niet vies wordt, zij werken in ‘iets met zorg’, ze doen ‘iets met administratie’. Ze doen van alles en nog wat, maar een beperkte definitie van gilde-achtig en ambachtelijk vakmanschap is niet op hun bezigheden van toepassing. Zo een definitie is teveel gericht op de handmatige beheersing van vertrouwde attributen, zoals de hamer en de schilderskwast, te weinig op nieuwe technologie en nieuwe soorten professionaliteit, te weinig ook op de omgang met anderen, of op de omgang met eigen emoties. In veel nieuwe beroepen zijn het juist die sociale en emotionele kwaliteiten die ertoe doen.
Met de angst voor wegvagen ligt het lastiger. Die angst is reëel, maar ook daar valt wel iets over te zeggen. Bedreigend zijn outsourcing en de voortschrijdende technologie, bedreigend is dat er sprake is van een polarisatie tussen hoog en laag, tussen rijk en arm, tussen mensen die het drukker dan ooit hebben en mensen die geen werk hebben, tussen mensen met opleidingen op verschillende niveaus. Dat wil echter niet zeggen dat in deze ontwikkelingen het midden volledig is weggeslagen. De verschillen tussen beroepsgroepen zijn inderdaad groter geworden, maar als je beter kijkt zijn er niet alleen twee uitersten, maar is er sprake van een continuüm.
Mijn boek is niet nostalgisch, evenmin angstig. Ik beperk mijn blik niet tot het verleden of tot een ongewisse toekomst. Ik kijk naar het heden, naar wat er in het hier en nu wél is. Mbo-beroepen zijn er nog steeds – 4 op de 10 werknemers heeft een mbo-opleiding, 3 op de 10 werknemers heeft een hogere en 3 op de 10 werknemers heeft een 1agere opleiding. Die beroepen op mbo-niveau vertonen een grote variatie, ze zijn volop in beweging, sommige beroepen verdwijnen, oude beroepen ondergaan veranderingen, nieuwe beroepen ontstaan. Het overzicht is niet helder, de toekomst is niet goed te voorzien, voorspellingen zijn moeilijk!
Ik heb dan ook iets anders gedaan: ik heb uitgezocht in welke beroepen mensen met een mbo-opleiding aan het werk zijn, ik heb nauwkeurig gekeken naar wat ze tijdens hun werk doen, ik heb geluisterd naar wat ze daarover te vertellen hebben; ik ben nagegaan welke kwaliteiten ze nodig hebben om hun werk goed te doen. Hoe is hun werk te plaatsen in de arbeidsverdeling, hoe zijn hun machtsrelaties, hoe gaan zij met elkaar en met eigen emoties om? Die vragen heb ik voor hier en voor nu gesteld. Het is een onderzoeksmethode die inkijkjes geeft in concrete werksituaties, waarvan buitenstaanders weinig weten. Daarin, in dat gebrek aan kennis over andermans werk, lijken mbo-beroepen op ieder ander soort werk: de concrete inhoud van andermans werk is voor de buitenwereld een gesloten boek.
Mijn manier van werken brengt mbo’ers die aan het werk zijn als mensen van vlees en bloed voor het voetlicht. Voor hen is dat belangrijk, omdat ze op die manier gezien worden. Voor het onderwijs is het ook belangrijk: het maakt het mogelijk om betere antwoorden te geven op de vraag welke ontwikkeling jongeren die van school komen het beste doorlopen kunnen hebben. Wat voor soort mensen willen we dat zij worden, hoe willen we ze toerusten, welke bagage willen we ze meegeven?
Met mijn boek bestrijk ik slechts een klein deel van het zeer omvangrijke werkdomein van mbo’ers. Ik ben daarom van plan om de komende tijd portretten te maken van jonge mensen die enthousiast zijn over hun beroep en die in de praktijk demonstreren hoe dat beroep er uitziet. Deze portretten zullen verschijnen op mijn website, die ik ook ga gebruiken om in blogs andere verwante thema’s uit te werken.
Ik heb dit boek aan mijn kleinzoon opgedragen, omdat hij zo graag een werkman wil zijn, en ik wil hem ook het eerste exemplaar aanbieden. Hij houdt niet van gepriegel, hij is dol op groot werk, grote hijskranen, kabels in de grond, glazenwassers met sponzen aan lange stokken, opgebroken straten, lawaaiige walsen. Thuis legt hij straten aan en loopt hij met zijn hamer rond.
Kleine kinderen doen van alles en nog wat, en ze doen dat omdat ze dat graag doen. Ze gebruiken alle talenten waarover ze beschikken door elkaar heen: al hun zintuigen komen aan bod, hun verbeeldingskracht, hun motorische vermogens, alle soorten intelligentie (analytisch, mechanisch, creatief, emotioneel, sociaal, ethisch), hun talenten voor dansen, tekenen, musiceren,. Ze vragen zich niet af hoe de vermogens die ze daarbij gebruiken door anderen gewaardeerd worden. Op die leeftijd hanteren ze nog geen van buitenaf opgelegde hiërarchie. Die leren ze pas wanneer ze naar school gaan, waar cijfers en ‘papiertjes’ een extrinsieke motivatie vormen en waar het cognitieve domein onbetwist bovenaan de waarderingsladder staat.
Wat zou het mooi zijn als scholen erin slaagden om de ontwikkeling van kinderen over de hele breedte meer ruimte te geven, als de motivatie van kinderen, hun wil om te leren, daarin een belangrijker plaats zou krijgen toebedeeld. En dan denk ik niet alleen aan studenten in het hoger onderwijs, maar ook aan jonge mensen met een andere ontwikkeling en andere soorten scholing. Vrij naar Jet Bussemaker: Laat het onderwijs zo zijn ingericht dat het alle kinderen naar de maan laat reiken, laat het zo zijn ingericht dat het hun nieuwsgierigheid niet inperkt, maar juist groter maakt.
Ik heb hier een zak bij me met daarin het boek en nog wat ander gevarieerd spul, een verzameling die verschillende zintuigen aan bod laat komen, die uiteraard niet uitputtend is. Met om te beginnen een bal, een voorwerp dat in de hiërarchie van mijn kleinzoon absoluut bovenaan de lijst staat. De bal is voor de voet maar ook voor de hand, de potloden en het papier zijn voor de handen, de klei ook, een vergrootglas voor het onderzoekende oog, sultana’s om te proeven, een harmonica voor de mond en voor de oren, en natuurlijk komt het hoofd overal aan te pas. Deze collectie spullen, het is maar een greep, staat voor mij symbool voor de hoop dat scholen in de toekomst alle kinderen de gelegenheid zullen bieden om zich veelzijdiger dan nu te ontwikkelen.
Christien Brinkgreve:
1. Weer een prachtig thema, na de overblijf en de vmbo: groot gevoel voor interessante thema’s, waar mensen vaak achteloos aan voorbij gaan, omdat het tot de vanzelfsprekendheid hoort van het alledaagse: de alledaagse arrangementen, de vanzelfsprekende manieren van kijken en waarderen, waaraan – en hierin toont zich de socioloog – sociale verhoudingen ten grondslag liggen en eenmaal gegroeide praktijken.
Die blik eronder, of erachter, dat is het kenmerk van de goede socioloog, en vooral die combinatie van distantie en betrokkenheid. Want ook in dat laatste ben je ijzersterk: het luisteren en observeren vanuit de betrokkenheid met de mensen die een rol spelen in je onderzoek: ouders, leerlingen, docenten, en in het nieuwe boek mensen die aan het werk zijn – om je bevindingen vervolgens in een geheel te plaatsen van onderlinge verhoudingen en sociaal-historische ontwikkelingen.
Relaties en emoties, de doorwerking van vroegere verhoudingen en arrangementen in de huidige: het lijkt vanzelfsprekend, het wordt ook vanzelfsprekend door de manier waarop jij kijkt en beschrijft, maar het is een bijzondere blik die in veel van de huidige sociologie slechts een klein onderstroompje vormt.
En die door de soms bijna achteloze manier van presenteren niet de aandacht krijgt die het verdient.
2. Hoofdthema, en terugkerend motief, in ook dit boek is het belang van erkenning en wat het met mensen doet als dit uitblijft.
Je laat het onderliggende waarderingsschema van hoofd- en handwerk zien, die sociale hiërarchieën bevestigt, en bestendigt, en de onterechtheid hiervan; de onrechtvaardigheid van de miskenning van talenten: slecht voor het gevoel van eigenwaarde van mensen, maar ook slecht voor de samenleving, omdat daarmee vermogens niet tot bloei komen die de samenleving hard nodig heeft.
Je boek is een pleidooi voor een andere manier van kijken: naar hoe mensen werken, wat ze doen en wat daarbij komt kijken: wat voor vermogens aangesproken worden, en hoe daarbij motorische, cognitieve, sociale en emotionele componenten met elkaar verweven zijn, niet te reduceren tot de categorieën hand- en hoofdwerk.
Je laat zien hoe nieuwe manieren van samenwerken, dwars door de hiërarchische lagen heen (‘verticale’ samenwerking), productief zijn: hoe dit fragmentering en isolement tegengaat, met alle daarbij behorende fouten, haperingen en miscommunicaties , maar ook hoe dit mensen brengt tot nieuwe creatieve oplossingen en nieuwe ontdekkingen.
Je verhaalt over nieuwe beroepen – de human technologist, de desktoppubisher en de facility floor manager (het Engels is overal ingeslopen), beroepen waar je geen weet van hebt. Veel van die nieuwe beroepen hebben te maken met zorg voor verbindingslijnen – gaan over communicatie, contact en afstemming van diensten en mensen, van hoog tot laag, en omgekeerd. Ze voorzien in nieuwe behoeften, als gevolg van toenemende complexiteit en andere verhoudingen, die om een andere omgang met anderen vragen.
Je gaat als een antropoloog te werk: je kijkt, praat en luistert, met nieuwsgierigheid en verwondering, en een scherp gevoel voor onrecht en gebrek aan aandacht.
Dat blijft het grondmotief: het belang van maatschappelijke erkenning voor het gevoel van identiteit en zelfwaardering. Beter kijken leidt tot meer begrip en waardering voor het werk dat mensen doen. En erkenning leidt tot meer toewijding en plezier in het werk. En daarmee tot goed werk. Ook de samenleving heeft daar baat bij.
3. Rineke als socioloog, als mens, als vriendin: het hoort bij elkaar: De aandacht voor het alledaagse, de zorgvuldigheid in kijken en doen, in de omgang met mensen, de afkeer van het pompeuze, het bijna terloopse waarin alles gebeurt. Bijna achteloos – stijl en inhoud horen hier bij elkaar. Je belicht wat niet opgemerkt wordt: seen but unnoticed. Ik hoop voor dit boek dat het gezien wordt en opgemerkt: seen AND noticed. Opgemerkt, in de schijnwerpers gezet, want dat verdient het boek. En dat verdien jij.
————————
In het personeelsblad van het AMC ( december 2014) staat een artikel over Gewoon werk: ‘De kurk waarop we drijven’. Een van de ICT’ers, Jean van Sevenster, en Rineke van Daalen worden daarin geïnterviewd.
Pingback: Wat digitalisering en ambacht met elkaar van doen hebben
Pingback: Enthousiasme voor het ambacht is antwoord op digitalisering - Sargasso