
Roep om een nieuw materialisme. Lof der handigheid.
Rineke van Daalen
Wat hebben Aaf Ordeman, Warna Oosterbaan en Willie met elkaar gemeen? Alledrie houden ze van het maken en repareren van dingen, alledrie hebben ze aandacht voor de dingen. Daarin onderscheiden ze zich van heel veel anderen. Aaf is al 26 jaar lang de naaister van Carl Denig Buitensport, Warna is socioloog en schrijver van Het leven van dingen. Wat wij met dingen doen en zij met ons (2021), en Willie is monteur, mecanicien en klusjesman in een dunbevolkt en landelijk gebied in de Verenigde Staten waar hij landbouwmachines en motoren repareert. Alledrie zijn het vertegenwoordigers van een nieuwe materialistische moraal, een noodzakelijk goed in een tijd van klimaatverandering.
Modellen
Aaf is gepensioneerd, maar nog steeds kort ze broeken in, geeft ze tenten een nieuw grondzeil, herstelt ze ingescheurde jasjes. Vroeger maakte ze ook binnendekens, maar dat werk is verdwenen nu kleine lichtgewichttenten de standaard zijn geworden. Aaf is vergroeid met Carl Denig. De grote houten tafel waaraan ze werkt is ook al op foto’s uit de jaren dertig te vinden. Wat Aaf bijzonder maakt, dat is dat ze iets ongebruikelijks doet. Toegewijd buigt ze zich over dingen die niet passen, die bijna versleten zijn of kapot. Ze doet dat volgens eigen inzicht, niet gestoord door superieuren die haar opjagen, ongehinderd door bureaucratische protocollen. Ze doet iets wat ze graag doet en wat ze goed kan. Ze is vindingrijk, veelzijdig en creatief. Ze is perfectionistisch en pas tevreden als haar naaiwerk zo uit een winkel zou kunnen komen. Veel Amsterdammers weten Aaf te vinden. Musici die een passende rugzak voor hun instrument zoeken, iemand die op expeditie gaat en een anti-vrieshoes voor zijn waterfles nodig heeft, of iemand die geen afstand kan doen van zijn stokoude rugzak. Nog voordat duurzaamheid de norm werd, lang voor het bestaan van repair-cafés, paste Aaf het repair-principe al in haar eigen werkplaats toe. Haar atelier is een schatkamer. Ze gooit niets weg, wat ze nog denkt te kunnen gebruiken. Drukknopen, elastiek, de trekkers van oude ritssluitingen. Wie op zoek is naar een onderdeeltje van een specifieke tent, rugzak of kledingstuk, kan bij haar terecht. Ons is dat wel eens overkomen, en wij waren blij verrast. Waar vind je dat nog?
Haar manier van werken is aanstekelijk en maakt jaloers. ‘Zo goed kunnen naaien, dat wil ik ook!’ Ze doet denken aan Willie, die door de antropoloog Douglas Harper (1987) is geportretteerd. Harper heeft Willies expertise ontleed, en die bestaat uit duizenden ervaringen met uiteenlopende reparaties, ieder met hun eigen logica. Willie is vaak aangewezen op improvisatie, op het hergebruik van toevallig voorhanden zijnde onderdelen uit oude apparaten. Ook zijn werkplaats is een voorraadkast, afgeladen met reparatiemateriaal. Een onderdeel uit de ene auto komt bijgevijld in een andere auto van pas. Een oud apparaat wordt na wat geknutsel omgetoverd tot een nieuw model of kan zelfs een andere functie krijgen. Willie’s werk is betrokken en veelzijdig: technisch en cognitief, sociaal en emotioneel. Harper demonstreert hoe al die aspecten in Willie’s handelen met elkaar verbonden zijn. Als ik over Willie lees krijg ik dezelfde sensatie als bij Aaf: ‘Ach, was ik maar wat handiger.’
Dat verlangen krijg ik ook bij het lezen van het boek van Warna Oosterbaan. Ook hij houdt van sleutelen en geeft daarvan aanstekelijke voorbeelden. Zoals het plezier dat hij beleeft als hij met succes zijn wasmachine repareert. Het vervult hem met tevredenheid en trots. Zijn liefde voor het klussen dateert uit zijn kindertijd, en zijn werkterrein heeft zich geleidelijk aan uitgebreid, van repareren naar zelf iets maken. En steeds paste hij zijn verzameling gereedschap bij die uitbreiding aan. Het ene werktuig maakte een volgend werktuig noodzakelijk.

Nonchalance
Deze drie mensen hebben zich weten te onttrekken aan de nonchalance die dingen in onze samenleving ten deel valt. We zijn omringd door een ‘dingenvloed’ en we zijn er ten diepste mee verbonden. Hoe diep dat gaat illustreert Oosterbaan met het voorbeeld van de klemmende deur. Hij schaaft er een stukje vanaf, de deur loopt weer soepel, maar bij het dichtdoen blijven hij en zijn huisgenoten de deur nog tijdenlang een beetje optillen. Die beweging heeft zich in hun geheugen genesteld en is onderdeel van een ingesleten routine geworden. Zo hebben de dingen invloed op ons handelen. Nog een voorbeeld: Oosterbaan heeft gemerkt dat er in de moeren en bouten waarmee hij werkt kennis zit opgesloten, instructies die technici en instructeurs daarin hebben aangebracht en waarmee hij rekening moet houden.
Maar die verbondenheid kan nog zo diep zijn, spullen kunnen in het dagelijks leven nog zo belangrijk zijn, mensen gaan er desondanks slordig mee om. Ze zien dingen als decor van hun bestaan. Ze weten weinig van materialen en van het onderhoud van hun bezittingen. Ze hebben er geen idee van hoe dingen werken en ze zijn er niet nieuwsgierig naar. Ze weten niets van het traject dat voorwerpen hebben afgelegd voordat zij er de hand op legden, evenmin weten ze wat er met hun afgedankte spullen gebeurt. Ze hebben geen ‘materieel besef’, geen affiniteit met de voorwerpen die ze dagelijks gebruiken. Die achteloosheid leidt tot onopzettelijke verwaarlozing, en al snel tot een nieuwe aanschaf in plaats van een reparatie.
Mensen zijn in toenemende mate van dingen afhankelijk, maar de daarmee gepaard gaande kwetsbaarheid merken ze pas op wanneer ze iets kwijtraken of als iets kapot gaat. Ze raken erdoor onthand, machteloos, soms zelfs ontroostbaar. De digitalisering heeft de onzichtbaarheid van die afhankelijkheid nog vergroot. Digitalisering suggereert de creatie van een virtuele wereld, maar als je beter kijkt dan blijkt er aan smartphones en tablets niets virtueels te zijn. Die artikelen zijn materie, tastbare objecten, die een veelheid aan stoffelijke hulpstukken met zich meebrengen. Stekkers en opladers, verbindingssnoeren, loodsen en immense datacentra. Om dat alles te produceren, bewerken, van hot naar her te vervoeren, op te slaan en te verkopen, zijn grondstoffen nodig, kabels, transportmiddelen, opslagruimten, en de inspanningen van heel veel heel verschillende mensen. Voor alle fases die objecten doorlopen, de productie, de werking én het opruimen ervan, zijn steeds meer dingen nodig en steeds meer mensen, en zo wordt de onderlinge afhankelijkheid groter en groter. ‘Mensen en dingen zijn aan elkaar uitgeleverd, en ze veranderen elkaar voortdurend’ (Oosterbaan 2021: 154).
Kennis van zaken en de wortels van nonchalance
De achteloosheid van mensen tegenover dingen leidt tot overvloed en verspilling, en tot bedreiging van de planeet. Warna Oosterbaan hoopt het tij te keren met een pleidooi voor meer aandacht en meer zorg voor de materiële wereld. In dat nieuwe materialisme ziet hij een rol voor de overheid weggelegd. Die moet het verantwoordelijkheidsgevoel van burgers bevorderen, door voorlichting en ontmoediging, door beloning en stigmatisering. Producenten zouden consumenten bij een nieuwe aanschaf beter moeten informeren. Ze zouden op een artikel moeten vermelden welke materialen bij de productie zijn gebruikt, hoeveel energie dat heeft gekost, en hoeveel CO2-uitstoot daardoor is veroorzaakt. Is het apparaat duurzaam, is het recyclebaar? Ook zouden de milieukosten in de prijs van een artikel kunnen worden verwerkt. Oosterbaan verwacht dat mensen door zulke kennis steviger aan dingen zullen hechten en en dat ze minder snel zullen bezwijken voor iets nieuws.
Meer informatie kan natuurlijk geen kwaad, maar mij lijkt een tekort daaraan slechts een deel van het probleem. Het is de onverschilligheid tegenover dingen die belangstelling in de weg staat, en die onverschilligheid heeft diepere wortels. In een samenleving die gewend is om over het bestaan van dingen heen te kijken, manifesteert die zich ook in een gebrek aan waardering van het maken en van de makers. Het onderwijs draagt daar in belangrijke mate aan bij. In het stelsel en in de curricula zijn denken en doen steeds verder uit elkaar getrokken en wordt ‘denken’ hoger ingeschat dan ‘maken’, ‘doen’, ‘toepassen’. Op school valt dan ook meer eer met theorie in te leggen dan met praktijk, en die rangorde correspondeert op de arbeidsmarkt met een hogere waardering van ‘theoretische beroepen’, in materiële beloning en in prestige. Dat leidt ertoe dat steeds meer leerlingen steeds vaker algemeen vormend onderwijs volgen, en wanneer er iets te kiezen valt kiezen ze voor ‘theorie’. Op vmbo-scholen nemen de percentages basis- en kader-leerlingen gestaag af, en de vmbo-specialisatie economie heeft voor veel leerlingen de voorkeur boven techniek of zorg.
Zo ontwikkelen jonge mensen een voorkeur voor beroepen die ze als ‘hoofdarbeid’ bekijken. ‘Praktische beroepen’ en ‘handarbeid’ worden voor hen tweede keuze, en daardoor ontstaan er in die beroepen tekorten op de arbeidsmarkt. Imago-verbetering van het beroepsonderwijs wordt als middel gezien om die tekorten tegen te gaan, maar de campagnes die met dat doel gevoerd zijn hebben weinig succes, omdat het taaie en hardnekkige onderscheid tussen ‘hoofd’ en ‘hand’ zich niet gemakkelijk ter discussie laat stellen, en de bijbehorende waarderingshiërarchie zich moeilijk laat veranderen. Niet door de kwalificaties ‘hoog’ en ‘laag’ te vervangen door ‘praktisch’ en ‘theoretisch’, en evenmin door versleten uitspraken zoals ‘Zij zijn de kurk waarop wij drijven’ of ‘Waar zouden wij zijn zonder de timmerlieden, loodgieters, technici, zorgenden etc?’. Zulke zinnen creëren een tegenstelling tussen ‘wij’, als gebruikers, en ‘zij’ als makers.
Een nieuwe materialistische moraal
Nu mensen zich moeten aanpassen aan grote veranderingen in het klimaat, kunnen zij zich die nonchalance tegenover spullen niet langer veroorloven. Het is dan ook tijd voor een nieuwe materialistische moraal. Voor aandacht en erkenning van de dingen die we gebruiken, voor erkenning van de makers daarvan, en voor waardering van handigheid in de meest letterlijke betekenis van het woord. Boeken kunnen daarbij helpen, zoals dat van Oosterbaan, of van de neuroloog Frank R. Wilson, The Hand. How Its Use Shapes The Brain, Language, and Human Culture (1999). Of The Craftsman (2008) waarin Richard Sennett probeert te doorgronden hoe mensen iets leren en ergens beter en handiger in worden in een proces waarin ze al hun vermogens met elkaar weten te combineren. Maar bij de creatie van een nieuwe materialistische moraal zijn het vooral aantrekkelijke modellen die inspiratie kunnen bieden. Zoals Aaf Ordeman, Willie, en Warna Oosterbaan die laten zien dat dingen ertoe doen, dat repareren mogelijk is, ook al doen fabrikanten er alles aan om dat moeilijk of zelfs onmogelijk te maken. Hun aandacht voor dingen, en vooral hun plezier in het maken daarvan, dat alles kan aanstekelijk werken voor scholieren, beroepsmensen, eigenlijk voor iedereen. Het zou kunnen helpen om de gekunstelde en hiërarchische scheiding tussen hoofd en handen op te heffen. Meer materieel besef en meer handigheid zijn voor iedereen van belang, in het beroepsleven en daarbuiten, en – niet onbelangrijk – de planeet zou erbij gebaat zijn. Aanstekelijke handigheid als recept om een nieuw materialisme te propageren, het lijkt me het proberen waard.
Harper, Douglas 1987, Working Knowledge: Skill and Community in a Small Shop. Chicago: University of Chicago Press.
Oosterbaan, Warna 2021, Het leven van dingen. Wat wij met dingen doen en zij met ons. Amsterdam: Atlas Contact.
Sennett, Richard (2008), The Craftsman. New Haven/London: Yale University Press.
Wilson, Frank R. 1999, The Hand. How Its Use Shapes The Brain, Language, and Human Culture. New York; Random House.
(Zie ook: De Groene Amsterdammer)
Ik moest bij lezing van je verhaal meteen denken aan Robert Pirsigs Zen and the Art of Motorcycle Maintenance. Het plezier dat je kunt beleven aan dingen die perfect werken (ook daar het voorbeeld van de soepellopende deur!) en aan kleine reparaties ipv direct nieuwe onderdelen bestellen.