Kaste en kleur
Isabel Wilkerson heeft een prachtig tweeluik geschreven: The Warmth Of Other Suns. The Epic Story Of America’s Great Migration (2010) en Caste. The Lies That Divide Us (2020). Beide boeken gaan over racisme in de Verenigde Staten, in het bijzonder over de buitenstaanderspositie van Afro-Amerikanen. In het eerste deel doet Wilkerson verslag van ‘the Great Migration’, de grote trek naar het noorden en het westen waaraan ook haar ouders hebben deelgenomen. Tussen 1815 en 1970 ontvluchtten zes miljoen zwarte mensen de zuidelijke staten, waar ze werden uitgebuit en hun leven niet zeker waren. De personages uit The Warmth Of Other Suns leefden in het zuiden in een kastensamenleving, maar ook daarbuiten en zelfs na de jaren zestig zetten die verhoudingen zich voort. Dat inzicht werkt Wilkerson in Caste verder uit. Ze plaatst zichzelf daarmee in een sociologische traditie. Gunnar Myrdal behoort daartoe, met An American Dilemma (1944), en A.N.J. den Hollander (1966), die worstelde met de verhouding tussen de kasten- en de klassenstructuur van de Verenigde Staten. Aan die verhouding besteedt Wilkerson weinig aandacht.
Wilkerson is als journalist opgeleid aan de Howard University, en heeft een indrukwekkende loopbaan op dat vakgebied. Ze werkte onder andere voor de New York Times en was aan verschillende universiteiten hoogleraar in de journalistiek. Voor haar werk won ze belangrijke prijzen, waaronder de Pullitzerprijs. Ze kan prachtig schrijven en is op haar best in haar gedetailleerde interviews met migranten, die beeldend laten zien hoe racisme in de Verenigde Staten werkte en nog steeds werkt. Haar werk laat zien dat goede journalistiek en sociale wetenschap heel dichtbij elkaar liggen.
Hoe de Verenigde Staten een kastensamenleving werden
The Warmth Of Other Suns en Caste horen bij elkaar, en in combinatie vertellen ze over de werking van raciale relaties, in het zuiden én het noorden van de Verenigde Staten, zich uitstrekkend over vier eeuwen.
The Warmth Of Other Suns geeft een beeld van de grote landverhuizing, vanaf het begin van de twintigste eeuw tot in de jaren zestig, – zeventig, toen de redenen om het zuiden te willen verlaten geleidelijk gingen verdwijnen. In haar methodologische verantwoording vertelt Wilkerson hoe ze haar onderzoek heeft opgezet. Ze begon in de jaren negentig en bezocht zuidelijke migranten in allerlei settings, verspreid over het hele land. De interviews, die ze heeft gebruikt, heeft ze in drie fasen verzameld. Uit de eerste 1200 interviews koos ze ongeveer veertig respondenten die ze opnieuw interviewde, en uit dat gezelschap selecteerde ze met het oog op variatie drie hoofdrolspelers, uit verschillende streken en met verschillende maatschappelijke posities: Ida Mae Brandon Gladney die in 1937 uit Mississippi vertrok, George Swanson Starling die in 1945 uit Florida vertrok, en Robert Joseph Pershing Foster die in 1953 Louisiana verliet. Wilkerson volgt hen in alle fasen van hun leven en gebruikt iedere episode om aspecten van de grote landverhuizing te beschrijven. Ze combineert die levensgeschiedenissen, geeft ze op basis van andere literatuur, wetenschappelijk en literair, een sociale en historische context, en vertelt op die manier het verhaal van de zes miljoen migranten.
Allereerst hun vertrek uit het zuiden, en de levensbedreigende situaties die daarvoor de aanleiding vormden. Hun reis naar het noorden, en de overgang van zuid naar noord. Hoe de treincoupé’s met ‘coloured only’ werden verwisseld voor gemengde wagons, en gekleurde mensen moesten overstappen. Hoe teleurgesteld Robert Foster was toen hij op zijn reis naar het beloofde land oververmoeid en tegen zijn verwachting ook in noordelijke motels keer op keer werd geweigerd – ‘Sorry, we hebben net de laatste kamer vergeven’. Hoe de meeste migranten in de anonieme, drukke steden onderdak vonden bij hun kleinbehuisde families, en wat ze misten in de steenwoestijnen waarnaar ze zozeer hadden verlangd – hun achtergebleven familieleden, de natuur, de ruimte, de warmte. Hoe de migranten het zuiden in zich meedroegen, en hoe hun migratie het zuiden én het noorden veranderde. Hoe ze beconcurreerd werden door arme Europese immigranten en witte zuiderlingen, die ook hun geluk in het noorden kwamen beproeven en die vaak racistisch waren ingesteld.
Caste is te beschouwen als een theoretische vervolgstudie op het eerste boek. Maar Wilkerson besteedt daarin weinig aandacht aan haar werkwijze. Ze gebruikt allerlei bronnen kriskras door elkaar heen, en het boek mist een analytische systematiek die je juist bij een vervolgstudie zou verwachten. Ik vind het eerste boek dan ook beter gelukt dan het tweede, maar in combinatie met elkaar vormen ze een overtuigende langlopende geschiedenis van groepsminachting. Die heeft een oorsprong in het slavernijverleden, is na de Burgeroorlog in de wetgeving in de zuidelijke staten bekrachtigd, en blijft tot op de dag van vandaag voortwoekeren. Diepgewortelde standaarden, verwachtingen en stereotypen worden van generatie op generatie doorgegeven, en vormen daarvan de grondslag. ‘Live with it long enough, and the unthinkable becomes normal. Exposed over the generations, we learn to believe that the incomprehensible is the way that life is supposed to be’, zo schrijft Wilkerson in Caste (2020: 30).
De Verenigde Staten zijn een apartheidssamenleving geworden, waarin zwart en wit in afzonderlijke kasten leven. Wilkerson geeft geen definitie van dat begrip, maar in plaats daarvan behandelt ze de principes waarop een kastenstelsel berust. Kasten onderscheiden zich van klassen door hun hermetische en extreem ongelijke karakter. Eenmaal geboren in een kaste is het vrijwel onmogelijk die te verlaten. De sociale gelaagdheid wordt voorgesteld als door god gegeven, of wordt gelegitimeerd door een beroep te doen op de wetten van de natuur. Contact over kastengrenzen heen is taboe en wordt als bezoedelend ervaren. Een preoccupatie met ‘seksuele reinheid’ leidt tot endogamie en kinderen erven de maatschappelijke posities van hun ouders, met alle inferieure of superieure kenmerken van dien. Sociale mobiliteit en ontwikkeling naar verdienste zijn voor kinderen uit lage kasten niet of nauwelijks weggelegd. Alles in dit stelsel is gericht op segregatie en het bemoeilijken van identificatie over kastengrenzen heen.
Wilkerson ziet de Amerikaanse samenleving als een kastensamenleving, die ze vergelijkt met andere extreem ongelijke samenlevingen, zoals Nazi-Duitsland en India. Zelf zou ik de Verenigde Staten en Nazi-Duitsland niet snel als vergelijkbare grootheden hebben bekeken, omdat de apartheidsverhoudingen in die twee landen zo sterk van elkaar verschillen. Maar een vergelijking blijkt wel verhelderend te werken. Dat de racistische wetgeving in de zuidelijke staten van Amerika model heeft gestaan voor de Neurenberger wetten in 1934 in Nazi-Duitsland is eigenlijk al reden genoeg voor vergelijking. In de systematische vernederingen en de gruwelijke moorden is de behandeling van Joden in Nazi-Duitsland herkenbaar.
Wanneer je die vier eeuwen durende sociale vernedering en uitsluiting in de Verenigde Staten in aanmerking neemt, is het schokkend om te zien dat er daar niet of nauwelijks sprake is van een Vergangenheitsbewältigung zoals in Duitsland. Erger nog, de daders uit het zuiden worden door sommigen nog steeds als helden vereerd. Zij zijn nog steeds machtig en verwijdering van hun standbeelden blijft op hevig verzet stuiten. Wilkerson probeert deze ravage te begrijpen en hanteert het adagium: we zijn niet verantwoordelijk voor de wereld die we geërfd hebben, maar we hebben wel de verantwoordelijkheid voor verschrikkingen in het hier en nu. De Duitse verwerking van het verleden kan hier als standaard gelden.
Verschillen die ertoe doen
De Amerikaanse politieke verhoudingen lopen als een rode draad door Caste heen. Het boek begint met verbijstering over de verkiezing van Donald J. Trump tot president van de Verenigde Staten, verwoord in uitspraken zoals: ‘Dit is Amerika niet, dit zijn wij niet’. Wilkerson denkt daar anders over en haar hele boek is erop gericht om te laten zien dat dit Amerika wél is. Trumps’ verkiezing vloeit volgens haar voort uit haat tegenover de Afro-Amerikaanse bevolking. De minachting die al eeuwenlang aanwezig is, speelt virulent op nu de dominante kaste hun machtspositie door demografische verschuivingen ziet afbrokkelen. Terwijl velen – waaronder ik – dachten dat de verkiezing van Barack Obama duidde op het verminderen van de tegenstellingen tussen zwart en wit, laat Wilkerson zien dat Obama’s regeringsperiode die tegenstelling juist op scherp heeft gezet. De dominante kaste werd wakker en hun reactie was een stem op Trump. De angst dat gekleurde mensen je baan zullen afpakken ziet Wilkerson als een belangrijke verklaring van die keuze.
Die vrees speelt zeker een rol in Trumps succes, maar er is meer. Immers, ook in samenlevingen zonder op kleur gebaseerde kasten is op dit moment een verrechtsing in het politieke spectrum gaande. Zoals in Polen of Hongarije, of dichtbij huis in partijen zoals de PVV, FvD, Ja21. Die populistische stromingen wijzen net als in de Verenigde Staten in de richting van nationalisme, fascisme, verzet tegen vreemdelingen en multiculturalisme. Die ideologieën zijn vaak racistisch gekleurd, maar wie deze verschuivingen wil begrijpen, kan zich niet beperken tot aan kaste en kleur gerelateerde machtsverschuivingen. Veranderingen in onder andere klassenverhoudingen, genderverhoudingen, geopolitieke verhoudingen spelen ook een rol.
De laatste regel van Caste, ‘A world without caste would set everyone free’, is dan ook te optimistisch en niet in overeenstemming met andere passages in het boek. Ook buiten apartheidssamenlevingen sluiten groepen elkaar uit, weigeren ze zich met elkaar te identificeren, stigmatiseren ze elkaar en gaan ze elkaar te lijf. Stigmatisering heeft zelfs geen voorgeschiedenis nodig om mensen tegen elkaar op te zetten. Wilkerson beschrijft zelf een experiment in een schoolklas, waar kinderen met bruine ogen te horen kregen dat ze beter waren dan die met blauwe ogen, en in een kwartier had zich een hiërarchische groepssplitsing voltrokken. De kinderen identificeerden zich met hun nieuwe positie en gingen zich daarnaar gedragen.
Sociale ongelijkheid is in veel landen aan kleur gebonden, maar groepsminachting en uitsluiting kunnen zich ook voordoen wanneer de gestigmatiseerde, verachte groep geen uiterlijke kenmerken bezit. In Nazi-Duitsland was een jodenster als merkteken nodig om joden zichtbaar te maken, te kunnen isoleren en hen later te kunnen vergassen. Of om in de Verenigde Staten te blijven: aanhangers van de Tea Party voelden zich niet alleen door gekleurde mensen en door immigranten in hun economische positie en culturele identiteit bedreigd. Zij vreesden dat hun American Dream zou worden gedwarsboomd door een uiteenlopend gezelschap van voordringers: andersdenkenden, vrouwen, homoseksuelen, moslims, ambtenaren in overheidsdienst (Hochschild 2016).
Uit de onderzoeksresultaten van Norbert Elias en John Scotson (1965, vertaling in het Nederlands 1976) bleken machtsverschillen en daarop geënte groepsverachting zelfs te kunnen ontstaan wanneer groepen qua klasse, etniciteit, cultuur sterk op elkaar leken. Een verschil in woonduur bleek voldoende om de bewoners van twee Engelse arbeidersbuurten in twee soorten mensen te verdelen: de lang wonende gevestigden, die zichzelf betere mensen vonden en zich daarnaar gedroegen, en de nieuwkomers op wie zij neerkeken en die ze buitensloten.
Ook in Europa is de verrechtsing niet alleen te begrijpen door naar kleurverschil te kijken. Ook daar is sprake van kantelende machtsverhoudingen, waardoor groepssuperioriteit en -inferioriteit ter discussie komen te staan. Nationaal en internationaal verliezen dominante groeperingen aan macht, en net als in Wilkersons onderzoekscasus, de Verenigde Staten, wordt de afstand tussen feitelijke verhoudingen en fantasieën over groepscharisma en gewaande grootheid steeds groter. De gevestigden worden in hun afwijzing en stigmatisering van immigranten agressiever.
Raciale en koloniale verhoudingen spelen zeker een rol in het verzet tegen buitenstaanders en multiculturalisme, maar verklaringen kunnen zich niet daartoe beperken. Sociale ongelijkheid is niet alleen op kleur en herkomst gebaseerd. Ook andere onderscheidingen, zoals economische positie, opleidingsniveau, gender, religie, doen ertoe. Hoe die onderscheidingen zich tot elkaar verhouden en op elkaar inwerken is een empirische kwestie. Die moet van geval tot geval worden uitgezocht om de sociale dynamiek van stigmatisering en uitsluiting te begrijpen. Dat geldt voor Europa en voor de Verenigde Staten.
Gelijkheid en verschil
Wilkersons boeken passen in dit tijdsgewricht, waarin racisme én antiracisme gedijen. Beide bewegingen zijn te beschouwen als resultaat van verschuivende machtsrelaties, en beide hebben ook in de sociologie hun weerslag.
Na de Tweede Wereldoorlog was racisme taboe. Het leek een aanwijsbaar kwaad dat zich in democratische rechtsstaten liet isoleren en bestrijden. Dat optimisme verloor ik al snel tijdens mijn studie sociologie. Vooroordelen bleken meer te zijn dan een rationeel te corrigeren tekort aan kennis en inzicht. Gordon Allport leerde ons dat het ideeën waren met wortels in iemands persoonlijkheid en dat ze belangrijke sociale en emotionele functies vervulden. Zelfs welwillende, ‘goede’ mensen konden zich daaraan niet of nauwelijks onttrekken en gingen zich daarnaar gedragen. Ook bleken stigmatisering en discriminatie gerelateerd te zijn aan ongelijke, vaak lang bestaande machtsverhoudingen.
Voor mijn generatie, die na de oorlog is opgegroeid, stond antiracisme voor de universele gelijkheid van mensen, voor dat wat mensen met elkaar gemeen hebben. Wij gaven verschillen welbewust geen aandacht en toonden ons ‘kleurenblind’, een geestesgesteldheid die tegenwoordig wordt gezien als een moreel tekort van een geprivilegieerde groep. Als een tekort aan inzicht in sociale en raciale gelaagdheid, als een gebrek aan empathie met gediscrimineerde mensen, en als onwil om in te schikken. Kleurbewustzijn is in die redenering een noodzakelijke voorwaarde om ruimte te creëren voor diversiteit. Wilkersons gerichtheid op kleurverschillen laat zien hoe noodzakelijk die ruimte is, en daarin ligt haar kracht. Maar daarin ligt ook het risico dat andere verschillen tussen mensen uit zicht raken. Net als hun overeenkomsten.
Allport, Gordon W. (1954) The Nature of Prejudice. Addison-Wesley: Reading, Mass..
Elias, Norbert (1965) ‘Een theoretisch essay over gevestigden en buitenstaanders.’ In: Norbert Elias en John L. Scotson, De gevestigden en de buitenstaanders. Een studie van spanningen en machtsverhoudingen tussen twee arbeidersbuurten. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum: 7-47.
Hochschild, Arlie Russell (2016) Strangers In Their Own Land. New York: The New Press.
Hollander, A.N.J. den (1966) ‘De Sociale Structuur in het Zuiden van de Verenigde Staten’, in: A.N.J. den Hollander, O.D. van den Muijzenberg, J.D. Speckmann, W.F.Wertheim, De plurale samenleving. Begrip zonder toekomst. Meppel: Boom.
Wilkerson, Isabel (2010) The Warmth Of Other Suns. The Epic Story of America’s Great Migration. New York: Vintage Books.
ISBN: 9780679763888
Wilkerson, Isabel (2020) Caste. The Lies That Divide Us. Penguin Random House.
ISBN: 978-0-141-99547-2
https://sociologie.scholasticahq.com/article/25681-kaste-en-kleur