De Albert Cuypmarkt om 9.00 uur, op dinsdag 31-3-2020
In 1995 stond de jonge socioloog Erik Klinenberg op het punt om Chicago, de stad waar hij was opgegroeid, te verruilen voor Californië. Hij zou een dissertatie over drugs gaan schrijven. De hittegolf van 1995 deed hem zijn plannen veranderen. Klinenberg werd de dramatische gebeurtenissen ingezogen. Ziekenhuizen weigerden patiënten, mortuaria konden de aantallen doden niet aan, en in een week tijd bedroeg de oversterfte 738 personen. Onderzoekers begonnen meteen naar patronen in de sterfte te zoeken, met interviews en door demografische gegevens te verzamelen. Het bezit van een airconditioner bleek het risico om dood te gaan kleiner te maken, sociale isolatie maakte die kans juist groter, net als segregatie en armoede dat deden. Dat alles was conform de verwachtingen, maar er deden zich ook raadsels voor, en aan die raadsels bleef Klinenberg hangen. Hij wendde zijn steven, veranderde het onderwerp van zijn dissertatie, en richtte in de garage van zijn ouders een onderzoekscentrum in. Het boek dat hij over de hittegolf schreef heet Heat Wave: A Social Autopsy of Disaster in Chicago (2002). Het werd een bestseller.
Het raadsel dat hij probeerde op te lossen was dat drie van de tien buurten met de laagste hittegolf-sterfte tot de categorie arm en gewelddadig behoorden, buurten met een overwegend Afrikaans-Amerikaanse of Latino-bevolking. Waar kwam hun veerkracht vandaan? Klinenberg probeerde dat na te gaan en hij nam niet individuen maar buurten als onderzoekseenheid. Hij werkte met kaarten waarop de sterftecijfers vermeld stonden en zocht naar correlaties met gegevens over armoede, gewelddadigheid, segregatie en veroudering van de bevolking. Maar deze sociologische standaardprocedure hielp hem in dit geval niet verder. Buurten met dezelfde demografische en economische profielen verschilden van elkaar qua sterftecijfers. Dat bracht hem op het idee dat lokale, plaatsgebonden verschillen het raadsel wel eens zouden kunnen oplossen. En inderdaad bleek de sleutel te liggen in de sociale infrastructuur: ‘the physical places and organizations that shape the way people interact.’ Had een buurt parkjes, banken en speelplaatsen waar mensen elkaar troffen? Kenden buren elkaar en kwamen ze elkaar tegen in settings waarin ze gewend waren een praatje aan te knopen? Bevorderden buurten sociaal contact of leidden ze juist tot sociaal isolement? De sociale infrastructuur bleek inderdaad een cruciale overlevingswaarde te hebben. Klinenberg noemt lokale face-to-face interacties de bouwstenen van het openbare en collectieve leven, en het is de kwaliteit van de sociale infrastructuur die bepaalt of interacties gemakkelijk en op een routinematige wijze kunnen plaatsvinden; of mensen elkaar vanzelf tegenkomen, of ze elkaar helpen en samenwerken. De drie buurten die zo gunstig uit de hittegolf kwamen bleken in het algemeen significant veiliger en gezonder te zijn. Dat bracht Klinenberg ertoe om op zoek te gaan naar de sociale en fysieke condities die mensen ertoe brengen om sterke en ondersteunende relaties te vormen. In welke sociale infrastructuur ontstaan verborgen netwerken die terloops contacten aanmoedigen?
Het idee dat sociale infrastructuren essentieel zijn voor contacten en interacties heeft Klinenberg inmiddels op verschillende manieren uitgewerkt. Onder andere in Palaces for the People. How Social Infrastructure Can Help Fight Inequality, Polarization, and the Decline of Civic Life (2018), waarin hij een pleidooi houdt voor een versterking van het sociale weefsel vanuit bibliotheken. Klinenberg heeft zijn ideeën ook in de praktijk kunnen brengen. Hij is Research Director van Rebuild by Design, een organisatie die steden en gemeenschappen wereldwijd helpt om veerkrachtiger te reageren op de rampen van dit moment: orkanen, overstromingen, vervuiling, veroudering van de bevolking, economische ongelijkheid. De organisatie is ontstaan in de slipstream van Orkaan Sandy. ‘Our cities were built in response to yesterday’s problems’, zo staat er op hun site te lezen, maar in het rijtje eigentijdse rampen dat ze opsommen komt de pandemie niet voor. Die stelt eisen aan de mensheid die weer heel anders zijn dan het op afstand houden van water of overleven in een hittegolf.
Wat heeft de ‘science of social connection’ te vertellen over de pandemie, waarin wij nu leven? Ook in deze crisis hebben mensen elkaar hard nodig, maar om het Corona-virus te bestrijden hebben ze de bestaande sociale infrastructuur voor een groot deel opgeheven. Ouders moeten elkaar juist niet treffen op de schoolpleinen, sportvelden zijn gevaarlijk terrein geworden, restaurants en koffie-tentjes zijn gesloten en veel bankjes zijn niet groot genoeg om anderhalve meter afstand te houden. Fysiek afstand van elkaar houden, gek en wel aangeduid als ‘social distancing’ – dat is het parool en het klinkt als een vloek als je veel verwacht van de effecten van een goede ‘sociale infrastructuur’.
Eric Klinenberg roept in de New York Times (14/3/2020) op tot solidariteit met de daklozen, de armen, de geïsoleerde ouderen, de zieken. Zij hebben in deze crisis meer dan wie ook sociale steun nodig, en dat in een tijd van gedwongen isolatie, waarin mensen elkaars aanwezigheid juist moeten mijden, om eigen en andermans bestwil. Juist nu hebben deze mensen publieke voorzieningen nodig, betaald ziekteverlof, het type voorzieningen waarop de afgelopen decennia sterk is beknibbeld, ook in de Verenigde Staten waar zulke voorzieningen altijd schamel zijn geweest. Klinenberg schildert een gitzwart beeld van de Amerikaanse samenleving anno 2020. Van polarisatie en wantrouwen, van een falende president en een falend bestuur, van verwaarlozing van het publieke belang, ‘We put ourselves, not America first,’ zo schrijft hij. De Verenigde Staten is een land in verwarring. Roep vrijwilligers op om anderen te helpen met hun boodschappen en hun medicijnen, organiseer cursussen om mensen toe te rusten met de noodzakelijke digitale vaardigheden, zo luidt zijn raadgeving. Van Trump valt niets te verwachten, creëer daarom zelf netwerken van solidariteit. Met dat laatste advies kunnen wij ook in Nederland ons voordeel doen.
Mensen reageren op de gedwongen isolatie door op zoek te gaan naar methoden om de verbroken sociale infrastructuur te herstellen. Ze bezoeken elkaar en schreeuwen met elkaar vanaf de stoep, ze doen de ramen open en geven een concert, ze gaan en masse digitaal, op een manier die je eerder niet voor mogelijk had gehouden. Kinderen krijgen online les, werkenden spreken elkaar via conference-sessies. Dat die laatste dingen kunnen is een godsgeschenk, maar zeker is dat je met die vorm van communicatie veel mist. In het radioprogramma Bureau Buitenland gaf Jaap de Hoop Scheffer een mooi beeld van wat er verloren gaat wanneer diplomaten elkaar alleen via een scherm treffen. Wanneer er geen onderonsjes in de wandelgangen zijn, geen diners waar mensen even met elkaar achter hun servet kunnen smoezen, wanneer ze niet kunnen waarnemen wie er met wie contact heeft en hoe dat contact eruit ziet. Digitale contacten zijn een wonder van technologisch vernuft, en tegelijkertijd een enorme verschraling van de menselijke communicatie.
Mensen zijn vindingrijk en veerkrachtig en ze verzinnen er van alles op. De verhalenvertelster die in haar voortuin aan kleine kinderen verhalen vertelt, op kleine stoeltjes en anderhalve meter van elkaar af. De borrels vanaf de balkons, het buiten applaudisseren voor de mensen van de zorg en de schoonmaak. De man die vanaf het dak van zijn busje op ooghoogte een gesprek voert met zijn vader aan de andere kant van het raam. Opbellen omdat je niet meer samen koffie kunt drinken, potten en pannen bij de buren op de stoep omdat je niet met elkaar aan tafel kunt zitten. Beschuit met muisjes in de tuin en met een raam ertussen. De muzikanten die zijn ingehuurd om vanaf het balkon een concert voor de VVE te geven. De baby die met een verrekijker wordt bekeken.
Mensen mogen slechts met een beperkt aantal de winkel in. De toekomstige vader staat buiten op de stoep van de verloskundige praktijk te wachten op de toekomstige moeder. Ze zijn behoedzaam, ze geven aan of ze de linker- of de rechterkant van de stoep gaan nemen; ze laten elkaar voorgaan en leggen een beleefdheid aan de dag die je een paar weken geleden niet voor mogelijk had gehouden. Fietsend door de stille, frisse straten zie je voor je ogen welke functies er verloren gaan wanneer er geen winkels zijn en geen eettentjes. Wanneer de sociale infrastructuur wegvalt. Maar met de weinige mensen die aanwezig zijn maak je eerder een praatje. De bloemenkoopman, de vissers aan de oever van de rivier. Mensen creëren nieuwe sociale infrastructuren en velen zegenen het feit dat hier in Nederland een ‘intelligente lockdown’ van kracht is, geen volledige ‘ophokplicht’.
Maar het publieke sociale leven is onwaarschijnlijk versmald, en achter de coulissen van het gezinsleven speelt zich nu ook de school af en ook het werk. Die contacten achter de voordeur onttrekken zich altijd al voor een groot deel aan het oog van de buitenwereld, maar een intensivering van die huiselijke interacties leidt ertoe dat de sociale contacten die zich buiten beeld afspelen in aantal zijn toegenomen. In het ‘gewone’ leven creëren mensen een balans tussen hun intieme contacten en de min of meer oppervlakkige ontmoetingen met mensen die je routinematig tegenkomt. Wie alleen oppervlakkige contacten heeft, mist de intimiteit; wie alleen met intimi contact heeft, belast die contacten te veel. Dat laatste is onvermijdelijk bij een plotselinge terugval van de ontmoetingen buitenshuis. De prijs daarvan zal zich pas later aandienen, aan kinderen, aan vaders en moeders, aan geliefden en echtgenoten, aan alleenstaanden, aan ons allemaal. Zie voor een kortere versie: