Home

De overwinning van Trump heeft het maatschappelijke speelveld grondig veranderd. Sommige historici, zoals Eelco Runia, spreken van een revolutionaire periode, vergelijkbaar met de Franse revolutie. Mij maakte dat nieuwsgierig naar The Honor Code. How Moral Revolutions Happen, van Kwame Anthony Appiah, een boek uit 2010. Geïnspireerd door onderzoek naar paradigmawisselingen in de wetenschappen, stelt Appiah zich de vraag wat je over moraal kunt leren door naar morele revoluties te kijken. Hij denkt daarbij niet alleen aan een omwenteling in morele sentimenten, maar ook aan gedrag. Moraal is voor hem iets praktisch.

Appiah’s boek gaat over de beëindiging van drie immorele praktijken: het duel, het inbinden van voeten, de slavernij. Deze drie casussen spelen zich op heel verschillende plaatsen en tijden af, maar bij alledrie circuleerden de tegenargumenten al een lange tijd voordat een snelle daadwerkelijke verandering in gedrag plaatsvond. En na zo een omslag wordt het voor mensen ondenkbaar dat ze die praktijken vroeger gewoon vonden. De drie voorbeelden hebben nog iets met elkaar gemeen: in alledrie spelen eergevoelens – tot verrassing van Appiah – een belangrijke rol.

Eigenlijk bestaat The Honor Code uit twee delen. Appiah analyseert op een elegante en meeslepende manier hoe drie morele revoluties plaatsvonden, wie tegen deze praktijken ageerden en hoe ze dat deden; én hij gebruikt zijn rijke empirische materiaal om een theorie over eergevoelens te ontwikkelen. Eergevoelens zijn verbonden met de fundamentele menselijke behoefte aan erkenning, die onder andere tot uitdrukking komt in een gehechtheid aan status en respect. Wie eervol handelt, maakt aanspraak op respect, en die erkenning is een belangrijke sociaal-psychologische drijfveer in de interacties tussen mensen. Wie dan ook denkt dat eergevoelens achterhaald zijn, heeft het mis. ‘Honor isn’t finished with us’, zo schrijft Appiah, en hij verwijt zijn collega-filosofen dat ze eergevoelens in het denken over goed leven hebben verwaarloosd. Voor sociologen is het geen verrassing, maar eer en status zijn volgens Appiah bijzonder geschikt om een verbinding te leggen tussen morele privégevoelens en een publieke moraal.

Eer is met sociale identiteit verknoopt, en dan komt Appiah op voor hem bekend terrein. Eerder onderzocht hij hoe mensen die zich met een bepaalde groep identificeren – met hun familie, gender, sociale klasse, natie, religie – zich in trots en schaamte met elkaar verbonden voelen. Eer en status zijn verweven met die aspecten van je identiteit die je ontleent aan het lidmaatschap van sociale groepen, aan gender, burgerschap, religie, sociale klasse. Zo beïnvloeden collectieve identiteiten de erecodes waaraan je je moet houden, en de verwachtingen op basis waarvan anderen je beoordelen en met wie ze je vergelijken. Het kan daarbij gaan om kenmerken die mensen vanzelf aankleven, waaraan ze zelf niets hebben kunnen doen. Zoals bij de aristocraten in Engeland die met elkaar als gelijken duelleerden wanneer hun eer als gentleman op het spel stond. Of zoals bij de kleine Chinese meisjes, die zich moesten onderwerpen aan een oude elitaire traditie, waarbij hun voeten werden gebroken en ingebonden zodat ze voor de rest van hun leven kreupel waren. Een van de argumenten die de intellectuele activisten in hun morele campagnes tegen deze wrede gewoonte aanvoerden was dat China zich daarmee als moderne natie te schande maakte en op het wereldtoneel gezichtsverlies leed. Het inbinden van voeten werd een teken van achterlijkheid en stond niet langer voor een hoge status.

In de door Appiah behandelde voorbeelden ligt ook een ontwikkeling verscholen in de richting van wat hij een democratisering van cultuur noemt – vanuit sociologisch perspectief kan je spreken van een uitbreiding van identificatienetwerken. Mensen met een immorele gewoonte moesten ervan overtuigd worden dat het gedrag dat zij als collectief aan de dag legden vanuit het perspectief van een bredere ‘honor world’ niet respectabel was. Zo lang het duel zich beperkte tot aristocratische kringen, hield het volk zich afzijdig. Maar toen de adel geleidelijk aan macht verloor, ten koste van handelslieden en professionelen in de uitdijende bureaucratie, toen de groep geletterden onder de arbeidersklasse ging groeien en de moderne pers aan invloed won – toen kwamen de erecodes van de inwoners van het Verenigd Koninkrijk dichterbij elkaar te liggen. Meer dan eerst werden ze burgers van één en dezelfde ‘honor world’. Ook anderen dan aristocraten konden toen hun stem laten horen, en dan verdwijnt de ruimte waarin een geprivilegieerde groep zoals de aristocratie zich buiten de wet kan stellen. De oude codes werken niet meer, gentlemen kunnen niet anders dan zich aanpassen aan de nieuwe gedemocratiseerde omstandigheden. Ook bij de strijd tegen de lotusvoeten zie je een uitbreiding van de kring van betrokkenen. De geletterde tegenstanders beriepen zich op eer- en schaamtegevoelens die alle Chinezen met elkaar deelden op basis van hun gedeelde sociale identiteit. Deze traditie zou het hele Chinese volk te schande maken, niet alleen de elite die deze traditie in ere hield.

In het derde voorbeeld, dat van de slavernij, worden de ‘honor worlds’ en de netwerken van identificatie nog groter en gaan ze hele wereld en de hele mensheid omspannen. De slavenhandel verbond verschillende werelddelen. Verlichte denkers keerden zich er tegen vanuit seculiere overwegingen, de Quakers vanuit religieuze motieven. De laatsten organiseerden aan het eind van de 18e eeuw een nationale campagne, met aan het parlement gerichte petities en bijeenkomsten waar over de verschrikkingen voorlichting werd gegeven. De middenklassen voelden zich betrokken, en het is indrukwekkend om te lezen hoe ook een deel van de opkomende arbeidersklasse in groten getale voor de strijd tegen de slavernij was te mobiliseren, zonder internet en telefoons. Hoe arbeiders en masse urenlange bijeenkomsten bijwoonden, en hoe er een wedijver ontstond tussen de opkomende industriesteden die zo veel mogelijk petities tegen de slavernij probeerden te verzamelen.

Hier ging het ook om de eer van het land, van Engeland als Christelijke natie, waarin mensen anders dan in Amerika in vrijheid geboren werden. Maar voor de arbeidende klasse waren ook andere motieven belangrijk. Hun identificatie ging verder dan de natie. Zij herkenden in hun eigen strijd dezelfde belangen als in de strijd tegen de slavernij. Hun ging het om de fundamentele gelijkheid van alle menselijke wezens, tegenover God of tegenover de moraal. Door te strijden voor de waardigheid van de slaven aan de andere kant van de oceaan, streden Engelse arbeiders ook voor hun eigen waardigheid en vroegen ze respect voor hun eigen handarbeid, zelfs nog breder voor productieve arbeid in het algemeen. Eigenwaarde werd voor hun een groepsbelang (Van Stolk 1995). Handarbeid en Afrikaanse herkomst mochten niet langer als eerloos worden bekeken. Deze uitbreiding van de ‘honor world’ tot de gehele mensheid heeft later, in 1948, weerslag gekregen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Daarin wordt de inherente waardigheid van ieder mens erkend en wordt deze gezien als fundament van vrijheid, vrede en gerechtigheid. Mensen hebben recht op respect, puur vanwege hun menselijkheid.

Appiah wil de wereld niet alleen begrijpen, maar ook in positieve zin veranderen. Hij wil een rechtvaardiger wereld. Zijn onderzoek heeft hem geleerd dat een omslag in moraal meer kans van slagen heeft wanneer morele wegbereiders erecodes proberen te transformeren en wanneer ze een beroep doen op statusgevoelens, op schaamte en trots, dan wanneer ze verwijzen naar idealen van rechtvaardigheid of naar mensenrechten. Het is een krachtig argument dat niet nieuw is. Francis Bacon maakte er al gebruik van in een traktaat tegen het duel. Ver voor de afschaffing van het duelleren schrijft hij: ‘I should think (my Lords) that men of birth and quality will leave the practice, when it begins to …. come so low as to barber-surgeons and butchers, and such base mechanical persons.’

Onder hedendaagse sociologen is het statusargument ook te vinden. Zo schrijven Wilma Aarts, Johan Goudsblom, Kees Schmidt en Fred Spier in Toward a Morality of Moderation (1995: iii): ‘However, preferences for consumption moderation are usually not primarily motivated by environmental concerns, but are often interrelated parts of a general status-related morality striving for self-control, responsibility and quality’. Of een voorbeeld over roken: ‘Maar als een status-gevoelige groep als aankomende managers leert dat roken een ‘working class habit’ is en de goede vormen gaan samenvallen met een gezondheidsgebod, dan maken voorlichters een kans en doet de gêne verder zijn werk’ (Van Daalen 1990: 65). In deze voorbeelden kan verandering van gedrag op een gegeven moment prestigieus worden, en wordt voortgaan op de oude voet beschamend, bespottelijk en achterlijk.

Het argument sluit aan bij de civilisatietheorie van Norbert Elias, waarin status- en eergevoelens een belangrijke rol spelen in de verfijning en beheersing van gedrag. Zulke gevoelens bewegen mensen tot imitatie van het gedrag van anderen bij wie ze willen horen, en tot distinctief gedrag ten opzichte van mensen van wie ze zich willen distantiëren. Appiah is net als Elias geïnteresseerd in veranderingen in gedrag en moraal, maar anders dan Elias heeft hij vooral belangstelling voor sociaal-psychologische mechanismen, en minder voor de verschuivingen in sociale verhoudingen die ten grondslag liggen aan zulke veranderingen. Hij geeft impressionistische antwoorden op sociologische vragen als: ‘hoe komt het dat argumenten die al tijdenlang circuleren ineens gaan pakken?’, of ‘waarom gaan mensen ineens volgens hun nieuwe overtuiging leven?

In de slothoofdstukken gaat Appiah na of de resultaten van zijn onderzoek naar de drie morele omslagen gebruikt kunnen worden om na te denken over het bevorderen van de afschaffing van immorele praktijken die nog wél bestaan. In het geval van de eerwraak in Pakistan laat hij bijvoorbeeld zien hoe vanuit eergevoelens de stap gemaakt kan worden van een individuele morele overtuiging naar de organisatie van een sociale beweging. Iemand stelt de vraag: wat is eigenlijk eervol aan de eerwraak? En wanneer zo iemand erin slaagt om anderen mee te krijgen, dan kan dat het begin vormen van een omslag in moraal. Insiders kunnen daarbij de steun krijgen van buitenstaanders, die zich door een bepaalde immorele praktijk ook in hun eigen eer aangetast voelen. Zo kunnen netwerken zich verbreden: buitenstaanders gaan zien dat de immorele praktijk ook henzelf in hun eigen identiteit treft en ook voor hen oneervol is. Dat is bijvoorbeeld het geval met internationale vrouwenorganisaties die de tegenstanders van de eerwraak in Pakistan ondersteunen.

In The Honor Code gaat het over eergevoelens die gebaseerd zijn op geïnternaliseerde gedragsnormen. Wanneer mensen er niet in slagen om te leven volgens de standaarden die hun eigen geweten hun voorschrijft, schamen ze zich daar niet alleen in de aanwezigheid van anderen over, maar ook als ze alleen zijn. Externe surveillance of financiële prikkels zijn daarvoor niet nodig. Veranderingen in erecodes kunnen daarom een effectieve en goedkope manier zijn om mensen tot gedragsverandering te brengen. Sociale erkenning en eer staan op het spel en mensen zijn bang om die te verliezen. Daar komen geen toezichthouders aan te pas, noch toezicht op de toezichthouders, hoogstens informele sociale controle. Maar voor het zover is moet er heel wat gebeuren. Gedragsverandering is niet zonder meer af te dwingen.

Appiah’s boek gaat over de manier waarop eer voor het goede wordt gemobiliseerd, over ontwikkelingen die in een richting gaan waarbij eergevoelens en een goede moraal aan elkaar parallel lopen. Hij is zich ervan bewust, dat dat lang niet altijd het geval is, maar hij heeft zijn boek geschreven vòòr de morele contra-revoluties van dit moment. Daarin zie je dat eergevoelens mensen met een bepaalde identiteit ook tot immoreel gedrag kunnen brengen. Sociale netwerken kunnen inkrimpen, ze kunnen met opzet versmald worden, en dat kan gepaard gaan met desidentificatie en decivilisatie. Zo een soort morele contra-revolutie lijkt zich in de Verenigde Staten anno 2017 te voltrekken. Dat roept onder andere de vraag op of de recepten die Appiah aandraagt ook hierop van toepassing zijn.

Bij de morele contra-revoluties van dit moment, waarbij sommigen er juist behagen in lijken te stellen om de fatsoensnormen van een brede ‘honor world’ te schenden, is het de moeite waard om je af te vragen of de erecodes van zulke nieuwe vormen van immoreel gedrag door beschaming zodanig veranderd kunnen worden dat zulk gedrag niet langer eervol is. De terugtrekking van de Verenigde Staten uit het klimaatakkoord van Parijs wordt door tegenstanders in binnen- en buitenland bijvoorbeeld als beschamend voor de Amerikaanse natie ervaren. Maar hoe kan worden bewerkstelligd dat ook de klimaatsceptici zich gaan schamen? Hoe kan bereikt worden dat het ook in eigen kring oneervol wordt om mondiaal gedeelde fatsoensnormen te overschrijden? Welke erecodes zouden daartoe veranderd moeten worden, wie kunnen daarover vragen stellen? En in sociologische termen: welke machtsverschuivingen zouden daartoe noodzakelijk zijn?

Of een ander voorbeeld van hedendaags gedrag dat indruist tegen de meest fundamentele menselijkheid: hoe kan worden bewerkstelligd dat terroristische aanslagen ook in islamitische kring beschamend gaan worden? Daarin zou een sleutel voor terrorismebestrijding liggen, die goedkoper en effectiever is dan de inrichting van een massieve surveillancestaat, die met zoveel onbedoelde negatieve neveneffecten gepaard gaat.

—-

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s