
Je bent in 1988 in Rotterdam geboren in een gezin met veertien kinderen, je ouders kwamen in de jaren tachtig naar Nederland, vanuit het noorden van Marokko. Zij konden zelf niet lezen en schrijven, maar elk diploma van hun kinderen zagen ze als iets van henzelf. Je hebt veel talenten, en je ziet kans om op school en op het werk een traject uit te zetten dat aan die veelzijdigheid recht doet. Na de basisschool ga je naar het vmbo, het mbo en het hbo (Communicatie en Media). Je werkt als krantenjongen, als heftruckchauffeur, in de kassen, als televisiepresentator, documentairemaker, spreker, schrijver, onderwijsadviseur en nog veel meer. Je werkt ook als docent op het mbo, maar dat werk noem je pas als laatste in het rijtje. Het klinkt wat minder prestigieus, vind je. Hoe dan ook, Karim Amghar is geslaagd in het leven, een vader met kinderen op de Montessorischool, die in het weekend met zijn gezin naar een museum of theatervoorstelling gaat.
Hij schreef verschillende boeken: Van radicaal naar amicaal (2019), Hoor mij, zie mij. Naar kansengelijkheid in het onderwijs (2021), en het meest recent Maar dat begrijp jij toch niet (2025). Alles komt daarin langs. De onderschatting, miskenning en alledaagse discriminatie, de onzekerheid, schaamte en valse beschuldigingen, het lage zelfbeeld en de bezorgdheid of je er wel goed genoeg uitziet, of het je lukt om je herkomst te verbergen.
Het boek geeft een helder beeld van hoe het is om in Nederland op te groeien als tweede-generatie–Marokkaanse Rotterdammer. Het portretteert Nederland als een land dat anders dan het zelfbeeld suggereert racistische trekken vertoont Met een onderwijsstelsel waarin de kansenongelijkheid een punt van zorg is, terwijl een van de achterliggende oorzaken, de scheiding tussen hoofd en hand, intact blijft. Die scheiding is nog steeds een basisprincipe in de waardering van onderwijstypen en in de organisatie van het onderwijsstelsel. Daar verandering in brengen zou de kruisbestuiving tussen theorie en praktijk sterk kunnen verbeteren. Het zou ook de betekenis van een ideaal als ‘kansengelijkheid’ kunnen verbreden. Dat ideaal beperkt zich nu tot kansen op een zo hoog mogelijke algemeen-vormende, theoretische opleiding, in het spectrum van havo/vwo, hbo en wo.
Verbetering
Net als Robbert Dijkgraaf, minister van onderwijs in het vierde kabinet Rutte, heeft Karim Amghar veel oog voor het potentieel van het mbo. Hij ziet het als een innovatieve onderwijsvorm die werk en leren met elkaar weet te verbinden; als schakel tussen innovatieve beroepsuitoefening en wetenschap. Hij heeft grote waardering voor de mogelijkheden van het mbo, maar hij maakt in zijn boek duidelijk dat er in het mbo van alles verbeterd moet worden.
Punt 1 is een imago-verbetering. Studenten, docenten en bestuurders, ze hebben allemaal last van de onderwaardering van het mbo, zoals Karim Amghar in drie afzonderlijke hoofdstukken laat zien. Allemaal lijden ze onder een gebrek aan erkenning. Amghar verwacht veel van veranderingen in taalgebruik. Hij maakt een lijst met woorden die naar zijn idee taboe zouden moeten zijn, en noemt trots en waardering als begrippen die bij het praten over het mbo vaker gebruikt zouden moeten worden.
Punt 2 is een verbetering van de positie van mbo-docenten. Op dit moment is het percentage docenten dat het mbo verlaat hoger dan in het voortgezet onderwijs, het hbo en het wo. Amghar schrijft dat toe aan een hoge werkdruk, en die wordt volgens hem onder andere veroorzaakt doordat docenten en leerlingen beide kampen met onvoldoende begeleiding en ondersteuning. Docenten willen meer autonomie, een hoger salaris en betere arbeidsvoorwaarden. Ze staan ver af van het bestuur, ze voelen zich onzichtbaar en machteloos. Al die onvrede uit zich in een verminderde motivatie en dat doet weer afbreuk aan de kwaliteit van het onderwijs. Het vak van mbo-docent zou aantrekkelijker moeten worden gemaakt, en Frankrijk geeft daarvoor het goede voorbeeld. Daar krijgen docenten hulp met huisvesting en sociale zekerheid. Amghar noemt als mogelijkheden: vijf jaar vrijstelling van inkomstenbelasting, loonbelasting en sociale premies; naast gratis parkeerplekken en gratis toegang tot musea en theater. En minstens zo belangrijk: geef docenten een hogere financiële beloning.
Punt 3: de inhoudelijke verbetering van het mbo-onderwijs. Daarbij denkt Amghar aan een hybride onderwijsmodel, waarin lessen en werken met elkaar worden gecombineerd. Dat zou de motivatie van docenten en studenten kunnen verhogen. Studenten zouden meer gelegenheid moeten krijgen om zich ook buiten de school te oriënteren, met stages of praktijklessen. Docenten zouden lesgeven met werken kunnen combineren, om zo de afstand tussen de wereld binnen en buiten school te verkleinen, en school en arbeidsmarkt beter op elkaar aan te laten sluiten. Bestuurders zouden iets vergelijkbaars kunnen doen. Ze zouden bijvoorbeeld een poosje les kunnen geven op het mbo of ze zouden stage kunnen lopen bij een mbo-student. Het zijn stuk voor stuk maatregelen die verschillende werelden met elkaar proberen te verbinden. De lijst met combinaties is oneindig.
Het mbo is nog steeds ondergewaardeerd, nog steeds is dat onderwijstype niet goed in het onderwijsstelsel geïntegreerd, maar er zijn tekenen dat het imago van de mbo-beroepen de afgelopen tijd iets is verbeterd (zie bijvoorbeeld https://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/kijk/afleveringen/2021-2022/de-nieuwe-elite.html). Maar het boek van Karim Amghar laat zien dat het mbo zich alleen verder kan emanciperen als ook het onderwijs grondig verandert.
Ik pleit ervoor dat het innovatieve karakter van het mbo beter voor het voetlicht wordt gebracht. Voor veel mensen is dat een blinde vlek in het denken over het (v)mbo. Vakmanschap wordt in een reflex vooral toegeschreven aan alom bekende beroepen zoals timmerman, schilder en loodgieter, terwijl niet gekeken wordt naar ‘moderne’ beroepen en ‘moderne’ aspecten van traditionele beroepen. Nog een ander punt is de ‘hybridisering’ van het onderwijs. Ik zou graag een campagne zien, waarin docenten worden uitgenodigd om te experimenteren, met curricula of op het organisatorische vlak. Niet alleen in het mbo, maar in het hele onderwijsstelsel, en in het bijzonder in het secundaire en tertiaire onderwijs. Dat kan heel kleinschalig in een klas gebeuren of binnen een school, maar ook in een wisselwerking tussen scholen en tussen verschillende soorten opleiding en verschillende niveaus. (https://www.socialevraagstukken.nl/column/verbind-theorie-en-praktijk-in-onderwijs/). Maak het voor vmbo-studenten mogelijk om vakken op de havo te volgen, laat havisten deelnemen aan vakken op het vmbo; laat vwo’ers, en wo’ers ook beroepsgerichte vakken volgen of maatschappelijke stages lopen. Maak het keuzemenu na de basisschool groter. De hiërarchische scheidslijnen tussen theorie en praktijk zouden daardoor geleidelijk kunnen vervagen, zonder dat er een stelselwijziging aan te pas komt.