De geschiedenis van de mensheid is in verschillende kleuren af te schilderen. Het heeft veel aantrekkelijks om de positieve variant te kiezen en die geschiedenis te beschrijven als een aaneenschakeling van uitvindingen die het leven gemakkelijker, veiliger en aangenamer hebben gemaakt. Mensen kregen de beschikking over taal en schrift, ze gingen het land bewerken en dieren houden, en nog later vernieuwden ze hun productiemethoden door technologische veranderingen en intensief energiegebruik. Ze werden steeds beter in samenwerking, coördinatie en de verwerking van gegevens. Hun inventiviteit en verbeeldingskracht stelden hen in staat om nieuwe werkelijkheden te creëren. En al die verworven inzichten en creaties gaven generaties aan elkaar door, waardoor ze in staat waren om de voedselproductie op te voeren en oorlogen, ziekten en geweld in te dammen (Bregman 2013; Harari 2017 [2015]; Pinker 2018). In termen van Norbert Elias kregen mensen op drie niveaus meer greep op hun leven: op de buitenwereld, de tussenmenselijke en de binnenmenselijke wereld (Elias 1971: 176-177).
Maar vooruitgang is nooit een unilineair, eenduidig, harmonieus proces geweest. Economische depressies en oorlogen vormden onderbrekingen op de weg vooruit, steeds deden zich dissonanten voor, en aan de toenemende beheersing waren kosten verbonden die lange tijd verborgen bleven. Afhankelijkheden en risico’s, kwetsbaarheden van allerlei aard. Joop Goudsblom illustreert dat aan de hand van vuurbeheersing: ‘Het bezit van vuur heeft de menselijke samenlevingen productiever en weerbaarder gemaakt, maar het heeft ook hun vermogen tot vernietiging en hun kwetsbaarheid vergroot’ (Goudsblom 1992: 25-26). De dynamiek die Goudsblom hier voor de omgang met vuur beschrijft, de combinatie van gelijktijdige toegenomen beheersing en afhankelijkheid, is ook op veel andere gebieden herkenbaar. Zoals in de precaire verhouding tussen mensen en microparasieten (McNeill 1976), waarmee de wereld op dit moment te kampen heeft; of in de onbedoelde en ongewenste effecten van digitalisering.
De toegenomen mogelijkheid om meer mensen te voeden en oorlogen, ziekten en geweld te bestrijden heeft op de lange termijn schade berokkend aan niet-menselijke dieren, planten en de atmosfeer, terwijl de voordelen van vooruitgang in menselijke samenlevingen ongelijk verdeeld werden. Ecologische en sociale ontwikkelingen hebben negatief op elkaar ingewerkt, op manieren die steeds tastbaarder zijn geworden. Mensen raakten wereldwijd meer op elkaar betrokken, maar technologische vernieuwing en uiteenlopende energieregimes impliceerden ongelijkheid in de arbeidsverdeling tussen rijke en arme landen, en binnen die landen tussen rijke en arme mensen. Afhankelijk van klassenpositie en woonplaats hield die arbeidsverdeling voor sommigen vooruitgang in, terwijl anderen er juist nadelen van ondervonden. De eeuwenlange exploitatie van de planeet is samengegaan met een toename in sociale ongelijkheid.
Ecologische dissonanten: de buitenmenselijke wereld
Wie meer wil weten over de ecologische schade die de menselijke soort in de loop van de geschiedenis heeft aangericht kan terecht in John McNeills Something New Under The Sun. An Environmental History of the Twentieth Century World (2000).
McNeill laat zien hoe de economische groei, die zich vanaf de negentiende eeuw voortdurend en in een steeds hoger tempo heeft voltrokken, een voorwaarde was voor de bestaansverbeteringen. Deze langdurige economische boom maakte nog meer welvaart mogelijk, meer scholing, betere gezondheid, kortom, nog meer beheersing. Het is deze groei, die in combinatie met de verstedelijking en de toename van de bevolking, de twintigste eeuw afwijkend heeft gemaakt van alle eeuwen die de mensheid op deze planeet heeft doorgebracht. Het uitzonderlijke daarvan ligt volgens McNeill niet zozeer in het type verandering dat mensen in de twintigste eeuw in ecosystemen hebben aangebracht. Afgezien van de aantasting van de ozonlaag waren dat voortzettingen van wat ze al eeuwenlang deden. Het kappen en verbranden van hout, mijnbouw, bevissing, landbouw en veeteelt – al die activiteiten bestonden al langer. Maar het verschil ligt in de schaalvergroting, de versnelling en de intensivering van deze processen in de twintigste eeuw. Die maakten dat kleine kwantitatieve toenamen een kwalitatief verschil gingen maken en soms een kritische grens overschreden. Zoals wanneer de temperatuur van de zee steeds iets hoger wordt, totdat het een punt heeft bereikt waarop de kans op orkanen groter wordt.
Geschraagd met cijfers en tabellen brengt McNeill in beeld hoe de economie, bevolking en migratie gedurende de afgelopen millennia duizelingwekkend zijn gegroeid, en hoe die groei in onderlinge samenhang heeft ingewerkt op de ecostructuur. Hoofdstuk na hoofdstuk behandelt hij op systematische en gedetailleerde wijze de gevolgen van die ontwikkelingen: een verstoring van de ecologische verhoudingen op het gebied van de waterhuishouding, bossen, mineralen, mijnbouw, landbouw, visserij. En iedere keer is het hetzelfde verhaal: economische groei die gepaard gaat met een aantasting van de bodem, het water, de atmosfeer. Een tekort aan schoon water, de opwarming van het klimaat en het teruglopen van de biodiversiteit, dat zijn enkele keerzijden van de economische groei.
Je zou het boek als een aanklacht kunnen lezen, maar zo is het niet opgeschreven. Het heeft een beschouwende en constaterende stijl: zo is het gegaan, het heeft mensen veel goeds gebracht en heeft tegelijkertijd veel schade aangericht, en daarna zijn de lezers aan zet. De systematiek in het boek, de onvoorstelbare schaal, de herhaling die zich al zo lang en in alle domeinen voordoet, en de optelsom van dat alles – die gaven mij een overzicht dat ik niet had, en een inzicht in de uitzonderlijkheid van de wereld en de levensstijl die nu levende mensen bij hun geboorte hebben aangetroffen. Die levensstijl zijn we gewoon gaan vinden, en dat misleidende idee beneemt ons het zicht op de ontwrichtende effecten van onze manier van leven.
Aan die ontwrichting ligt geen welbewuste opzet ten grondslag, maar evenmin is deze een ongelukkige toevalligheid. Mensen leerden hoe ze het leven naar hun hand konden zetten, en daarbij negeerden ze de onbedoelde negatieve gevolgen van de uitbreiding van hun handelingsvermogen. Ze sloten zich daarvoor af en ze hielden er geen rekening mee dat hun nonchalance in de toekomst risico’s met zich mee zou kunnen brengen. Naast de mateloze groei, maken ook die onvoorziene neveneffecten de 20e en 21e eeuw afwijkend van de lange geschiedenis die daaraan vooraf ging.
Dissonanten in gedrag en gevoel
In Something New Under the Sun ligt de nadruk op ecologische ontwikkelingen, maar omdat deze verweven zijn met de geschiedenis van de mensheid komt ook deze laatste aan bod. Veranderingen in gedrag en gevoel vormen een onderdeel van deze geschiedenis, en net als bij de mensheidsgeschiedenis in het algemeen bestaat bij de interpretatie daarvan een neiging om vooral de positieve aspecten naar voren te halen – zoals een groter wordend vermogen tot empathie en rationaliteit.
Dat is bijvoorbeeld het geval in het onderzoek van Norbert Elias naar gedrag en gevoel van de bovenlagen in West-Europese samenlevingen, van de vijftiende tot en met de achttiende eeuw. Verbeteringen in het bestaan van deze bovenlagen gingen samen met een verfijning van hun gedrag en een verbreding van hun identificaties. Elias zag deze als een gevolg van toenemende interdependenties, waarbij mensen in steeds veranderende machtsverhoudingen intensiever en over een steeds grotere afstand op elkaar betrokken raakten. Een proces van sociale en economische integratie dat enkele eeuwen in beslag nam en dat zich over de hele wereld uitstrekte, met ook hier een versnelling en verheviging aan het eind van de negentiende en in de twintigste eeuw. De gedrags- en gevoelsontwikkelingen die Elias waarnam maakten deel uit van wat hij het ‘civilisatieproces’ noemde, de drieledige cluster van toenemende beheersing – van de buitenwereld, sociale relaties en eigen gevoelens. Mensen gingen meer rekening met elkaar houden, ze leerden zich meer in te houden, ze gingen zich met meer anderen verbonden voelen, ook met verre anderen; ze gingen overeenkomsten zien tussen zichzelf en die anderen, en ze werden daardoor ontvankelijk voor het idee dat alle menselijke wezens in principe aan elkaar gelijkwaardig zijn (Elias 1994 [1939]).
Zo geformuleerd zijn deze gedrags- en gevoelsveranderingen inderdaad als vooruitgang te beschouwen, maar er valt meer over te zeggen. Deze processen gingen steeds gepaard met spanningen en contradicties. Perioden van civilisatie werden afgewisseld met perioden van decivilisatie, terwijl de identificatie met anderen veel minder ver ging dan het universalistische ideaal pretendeerde. Racisme is nog steeds alom aanwezig en de inwoners van rijke landen kijken met groot gemak weg van de ellende die zich buiten de grenzen van hun natie afspeelt. Het idee dat alle mensen, ongeacht kleur, gender en levensbeschouwing principieel gelijkwaardig zijn en daarom recht hebben op wederzijds respect en solidariteit, werd en wordt vaak met voeten getreden. Niet iedereen die tot de Homo Sapiens behoort telde en telt evenveel mee – nog afgezien van de uitsluiting van niet-menselijke dieren (zie de kritiek van Barbara Ehrenreich in haar Erasmuslezing Beyond Humanism in 2018).
Spanningen en tegenstrijdigheden zijn inherent aan de processen die Norbert Elias met ‘civilisatie’ aanduidt. Insluiting én uitsluiting zijn beide onderdeel van de dynamiek die Elias als motor van het civilisatieproces beschouwt: imitatie van het gedrag van mensen bij wie je wilt horen met als tegenhanger afstand nemen van mensen op wie je niet wilt lijken; het verlangen om deel uit te maken van een bepaalde groep en zich tegelijkertijd van anderen te distantiëren (Elias 1994 [1939]). Het is een dynamiek die tot paradoxale situaties kan leiden, zoals Laura Gilliam en Eva Gulløv in Children of the Welfare State (2017) bij de bestudering van Deense schoolklassen constateerden. Deze onderzoeksters spreken van ‘de beschavingsparadox’ en ze gebruiken dat begrip om het gedrag van de leerkrachten te typeren. Die probeerden het gedrag van ‘wilde’ kinderen bij te schaven en onbedoeld stigmatiseerden ze de kinderen door hun eigen optreden. Ze wilden hen integreren in de klas, maar sloten hen door hun eigen beschavingspogingen juist buiten. Het is een van de vele voorbeelden van de meerduidigheid van civilisatieprocessen: een beschavingsoffensief met marginalisering als onbedoeld effect. De leerlingen reageerden daarop met ongehoorzaamheid en met een weigering om in de pas te lopen. Zulk verzet tegen beschavingsoffensieven heeft zich steeds en in verschillende sociale contexten voorgedaan. Variërend van een verzet tegen woningopzichteressen aan het begin van de twintigste eeuw in Nederland (De Regt 1984: 205-209)tot de vele voorbeelden van in- én uitsluiting die de Britse historicus Keith Thomas voor het vroegmoderne Engeland uitwerkt in The Pursuit of Civility. Manners and Civilization in Early Modern England (2018).
Thomas heeft meer oog voor het omstreden karakter van civilisatie dan Elias dat had. De vroegmoderne Engelsen bleken sterk van mening te verschillen over de inhoud die ze aan beschaving gaven en die betekenissen verschoven voortdurend. Ook discussieerden ze over de vraag of een ontwikkeling in die richting wel wenselijk was. Maar wat ze er ook onder verstonden, ‘beschaafd’ gedrag was altijd een manier om zich van anderen te onderscheiden en zich tegenover hen te verheffen. Afhankelijk van hoe ze zichzelf zagen, bestond er grote variatie in de groepen die ze als onbeschaafd en dus als buitenstaanders aanwezen. Christenen zagen heidenen als barbaren, geschoolde, algemeen ontwikkelde mensen keken neer op wie ze als ongepolijste ‘wilden’ beschouwden, zoals Ieren, Schotten, Indianen, mensen uit Afrika, de Nieuwe Wereld en Azië. Ze bekeken hen als buitenstaanders, en dat gold ook voor misdadigers in eigen land.
Veel Engelsen zagen hun eigen beschaving als superieur en daarmee legitimeerden ze hun wrede optreden in de internationale handel, in de verovering van koloniën en in de slavernij. Die ‘beschavingsacties’ zijn als de sociale dissonanten van de vooruitgang te beschouwen. De Engelsen die zichzelf beschaafd vonden streefden voor zichzelf en hun naasten naar meer persoonlijke vrijheid, maar ze achtten de regels voor beschaafde omgang niet van toepassing op hun omgang met buitenstaanders. ‘Barbaren’ zagen ze als beesten, en daarin lag een legitimatie voor de wijze waarop ze hen behandelden – ‘beestachtig’ zoals ze zich ook gedroegen tegenover andere dieren dan de Homo Sapiens. Als minder beschouwde soortgenoten verjoegen ze van hun land, ze doodden hen of maakten hen tot slaaf, ze onderwierpen hen aan zware straffen. Maar Thomas laat ook zien dat zulke processen van uitsluiting voortdurend ter discussie stonden. Steeds waren er ook reizigers, onderzoekers, diplomaten en kooplieden die zich daartegen verzetten en die zich verdiepten in de culturen van anderen. Het bestaan van andere zeden en gewoonten relativeerde voor hen de vanzelfsprekende superioriteit van hun eigen gedrag.
In Thomas’ benadering is meer ruimte voor strijd en conflict, voor in- én uitsluiting, en de spanningen die hij behandelt demonstreren dat het noodzakelijk is om dissonanten en verzet in het onderzoek naar civilisatieprocessen te herkennen en een plaats te geven. Om zo recht te doen aan de meerduidigheid, de contradicties en de – ecologische en sociale – kosten die impliciet zijn aan civilisatieprocessen. Civilisatieprocessen kunnen voor verschillende groepen verschillende gevolgen hebben, ze kunnen nieuwe tegenstellingen en nieuwe scheidslijnen creëren, ze demonstreren hoe integratie en segregatie zich gelijktijdig kunnen voltrekken, en ze kunnen al dan niet tijdelijk van richting veranderen.
Lessen van COVID-19 en van John McNeill
Lange tijd hebben mensen de verwevenheid van de ecologische en sociale werkelijkheid onderschat. Ze zagen de natuur als een onuitputtelijke voorraadschuur, die ze naar believen konden gebruiken. Ze geloofden dat de schade die ze aanrichtten zich vanzelf zou kunnen herstellen, en ze leefden te kort om ecologische veranderingen waar te nemen en op waarde te schatten. Zo heb ik lange tijd de landelijkheid uit mijn jeugd als standaard beschouwd van hoe de planeet eruit behoorde te zien, de maatstaf waaraan ik verslechtering afmat. Ten onrechte, zoals McNeill laat zien. De versnelling van de ecologische aantasting was toen al meer dan honderd jaar gaande.
Om dit kortetermijnperspectief te verbreden pleit John McNeill voor breed historisch onderzoek met oog voor de manier waarop ecologische en sociale relaties in elkaar hebben gegrepen, elkaar hebben beïnvloed, belemmerd en gestimuleerd, over een lange termijn en op wereldschaal. De COVID-19-pandemie heeft de noodzaak daartoe vergroot. Het valt niet langer vol te houden dat samenlevingen en de natuur twee los van elkaar staande stelsels zouden zijn. De pandemie heeft de mondiale afhankelijkheid scherper aan het licht gebracht, net als belangentegenstellingen en ongelijkheid in de verdeling van kwetsbaarheden. Zo kunnen de materiële effecten van de pandemie in rijke landen beter worden opgevangen dan in arme landen. De civilisatie komt onder spanning te staan. Abram de Swaan spreekt in een waarschuwend artikel van de drieslag van pandemie, recessie en verrechtsing (De Groene 7/5/2020).
Wie deze ontwikkelingen probeert te begrijpen, komt niet uit met theorieën over kapitalisme, patriarchaat, overbevolking of civilisatie. McNeill laat zien hoe kapitalisten, communisten en mensen van uiteenlopende religies de afgelopen eeuw economische groei tot seculiere godsdienst hebben verheven. Lange tijd losten ze de maatschappelijke problemen op door op nationale schaal de economische groei te stimuleren en de levensstandaard te verhogen. Die economische imperatief liet zich goed combineren met de maatschappelijke, politieke en technologische ontwikkelingen van dat moment. Economische groei bood een geschikt scenario om binnenlandse politieke onrust en internationale dreiging af te wenden. Economen, bankiers, politici en ingenieurs namen beslissingen zonder te letten op de ecologische gevolgen van hun handelen.
Risico’s blijken pas in beeld te komen wanneer zich een crisis voordoet, en tot dat moment hebben politici en beleidsmakers, lokaal en internationaal, hun handen vol aan de kwesties van de dag. De werkgelegenheid, de inrichting van het onderwijs en de gezondheidszorg, de veiligheid, dat zijn kwesties waar zij allereerst op worden aangesproken en waarvoor ze beleid ontwerpen. Moeilijker blijkt het voor hen te zijn om de subtielere dreiging van minder grijpbare en minder acute crisissen onder ogen te zien (McNeill 2000). Zo ging het ook met de COVID-19-pandemie. Die pandemie kwam niet onverwacht, voorspellingen waren er al meer dan een halve eeuw geleden. Maar voorspellingen die zonder tijdspad en plaatsbepaling op de toekomst worden geprojecteerd blijven als dreiging onwerkelijk en ongrijpbaar, en zo lang dat het geval is kan het adagium ‘op hoop van zegen’ volstaan. Mensen blijken pas bereid te zijn om radicale maatregelen te treffen, vaak ad hoc, wanneer ze bij hevige rampen met kwesties van leven en dood worden geconfronteerd, zoals bij droogte, bosbranden, overstromingen, orkanen en epidemieën. En ook al wijzen zulke catastrofes erop dat er iets fundamenteels aan de hand is, zolang deze rampen zich lokaal en op beperkte schaal voordoen wordt de noodzaak van snel en radicaal optreden alleen in de getroffen gebieden gevoeld.
Something New Under the Sun is zo’n twintig jaar geleden geschreven, en sindsdien is de aandacht voor de onbedoelde en ongewenste gevolgen van menselijk handelen toegenomen. John McNeill is niet de enige die zich met de schaduwkanten van de vooruitgang bezighoudt, en ook buiten de wetenschap is een onvoorwaardelijk vooruitgangsgeloof steeds moeilijker vol te houden. De urgentie om onwenselijke en ongewenste kanten van de mensheidsgeschiedenis in aanmerking te nemen is groter geworden en de COVID-19-pandemie heeft dat proces verhevigd. Neem een willekeurige krant en je vindt minstens een paar artikelen over verminderde biodiversiteit, opwarming van de aarde, klimaatdoelen, de omslag naar een nieuwe economie, green recovery of duurzaamheid. De pandemie heeft het besef vergroot dat het lot van de mensheid niet is los te maken van dat van de planeet. Het ontstaan van dat besef is te beschouwen als een onderdeel van het civilisatieproces. De socioloog Robert van Krieken zegt daarover: ‘This then makes control over the natural world itself what needs to be controlled, requiring a form of meta-control or meta-civilizing process’ (2020). De zoektocht om dat te bereiken is in volle gang, een zoektocht naar andere, nieuwe vormen van beheersing, ook gericht op herstel van wat oude beheersingsvormen hebben vernield. De machts- en ongelijkheidsverhoudingen waaronder dat gebeurt zijn sterk aan het schuiven en deze hebben de neiging te polariseren. De gevolgen die deze verschuivingen voor gedrag en gevoel zullen hebben zijn niet goed te overzien.
Nu de kwetsbaarheid van mensen als onderdeel van grotere ecologische structuren duidelijker in beeld komt, kunnen de problemen van dit moment, zoals werkloosheid en economische depressie, niet meer reflexmatig worden opgelost. Er kan niet langer worden teruggegrepen op beproefde recepten zoals dat van nationale economische groei. Creatieve oplossingen zijn noodzakelijk, met oog voor ecologisch en sociale verhoudingen en met een brede historische en mondiale blik.
(Gemaakt door Floris van Manen)
Bibliografie
Bregman, Rutger (2013) De geschiedenis van de vooruitgang. Amsterdam: Bezige Bij Ehrenreich, Barbara (2018) Beyond Humanism. Amsterdam: Praemium Erasmianum Essay.
Elias, Norbert (1994 [1939]) The Civilizing Process. Oxford: Blackwell.Elias, Norbert (1971) Wat is Sociologie? Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum.
Gilliam, L. en E. Gulløv (2017) Children of the Welfare Sate. Civilising Practices in Schools, Childcare and Families. London: Pluto Press.
Goudsblom, J.(1992) Vuur en beschaving. Amsterdam: Meulenhoff.
Harari, Yuval Noah (2017 [2015]) Homo Deus. A Brief History of Tomorrow. London: Vintage.
Krieken, Robert van (2020) ‘Covid-19 and the Civilizing Process’, in Gerhard Boomgaarden (red.) 12 Perspectives on the Pandemic. Berlin: De Gruyter 78-83.
McNeill, J.R. (2000) Something New Under the Sun. An Environmental History of the Twentieth-Century World. New York/London: W.W.Norton & Company.
McNeill William H. (1976) Plagues and Peoples. Garden City, New York: Anchor Press/Doubleday.
Pinker, Steven (2018) Enlightenment Now. The Case for Reason, Science and Humanism. Penguin Books.
Regt, Ali de (1984) Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid. Amsterdam: Boom Meppel.
Swaan, Abram de (2020) ‘Vóór de catastrofe’, in: De Groene 6 mei.
Thomas, Keith (2018) In Pursuit of Civility. Manners and Civilization in Early Modern England. New Haven/London: Yale University Press.
Zie ook in: Tijdschrift Sociologie, 18 december 2020.
Ik moet regelmatig denken aan de woorden van Max Horkheimer in ik weet niet meer welk geschrift, die ik destijds tot mij nam als ultieme wijsheid en die een soort einde van de geschiedenis avant la lettre schetsten omdat het de mens gelukt was de natuur te beheersen.