Niets is zo besmettelijk als taal
Rineke van Daalen
Niets is zo sociaal besmettelijk als taal. Dat maakt taal een prachtige graadmeter van de sociale verhoudingen en van de ideeën en gevoelens van de tijd. ‘Wil je de wereld veranderen, begin dan bij je taal’, zo schrijft Paul Verhaeghe in Taalkracht. Andere woorden, andere werelden. Het boek is in april 2020 verschenen, kaal en zonder feestgedruis. Dat kon niet anders. Nog een citaat van de journalist en schrijfster Leïla Slimani uit een artikel dat Adriaan van Dis in Taalkracht schreef: ‘Je bent nooit slachtoffer van een taal, de taal is wat je ervan wilt maken.’ Taal is uitdrukking van sociale verhoudingen, maar taal geeft ook structuur aan het denken, maakt herinneren en communicatie mogelijk (Harari 2011), en via het denken werkt het door in sociale verhoudingen.
Taalkracht is een bundel artikelen over de macht van het woord en het vertoog, geschreven door deelnemers aan Babel, een losvast en veranderlijk gezelschap onderzoekers dat Christien Brinkgreve in 2015 bij elkaar heeft gebracht. Tweeëntwintig auteurs schreven in Taalkracht, afkomstig uit verschillende disciplines: geneeskunde, (kunst)geschiedenis, literatuur, organisatiekunde, psychoanalyse, psychiatrie, sociale wetenschappen, filosofie, wetenschapsonderzoek, neurologie. Het eerste boek dat Babel publiceerde heet Weten is meer dan weten. Hoe het denken verdwijnt in het regime van maat en getal (2017). Daarin gaat het over de negatieve invloed van neoliberalisme op de alledaagse werkpraktijken van beroepsmensen in verschillende domeinen.
In Taalkracht staat de werking van taal centraal. Die vindt soms een oorsprong in het verleden, soms in een vertoog dat in een bepaald tijdsgewricht naar boven is komen drijven, meestal onbedoeld, maar soms onderdeel van een breder propagandaprogramma. Zoals Viktor Klemperer liet zien in Lingua Tertii Imperii. Notizbuch eines Philologen (1947). Klemperer onderzocht op basis van dagboekaantekeningen hoe de taal van het Derde Rijk onder invloed van de Nazipropaganda veranderde. Voor hem was het een daad van verzet om niet mee te gaan in die nieuwe taal, om die nieuwe woorden niet te gebruiken. Taal is niet neutraal en daarom is het noodzakelijk om woorden niet achteloos te gebruiken, maar er alert en systematisch over na te denken.
Dat is ook het uitgangspunt van Taalkracht en vanuit die opdracht wil ik de Coronacrisis bekijken, de nieuwe woordenschat die het Coronavirus oplevert en die er per land verschillend uitziet. Zo is er in Nederland sprake van ‘een intelligente lockdown’ en in Frankrijk van een ‘confinement’. Zo zegt president Macron tegen de Fransen dat ze in oorlog zijn, terwijl Rutte het in zijn Coronaspeech van 16 maart sober houdt en spreekt van ‘een opgave van enorme omvang’. Wat die verschillen in aanpak precies zeggen, en wat de oorsprong ervan is – die vragen zijn een onderzoek waard. Ik geef hieronder een voorlopige en impressionistische inventarisatie van de nieuwe Corona-woorden en -uitdrukkingen, met het verzoek dat met eigen observaties aan te vullen. In een latere fase zouden die observaties een begin van een systematischer onderzoek kunnen zijn.
Om mijn Corona-woordenboek samen te stellen – heeft iemand anders dat ook al gedaan? – begin ik met de medische kant van de epidemie. Allereerst natuurlijk de naam van het virus, Corona, met alle denkbare samenstellingen: Coronavirus, Coronavaccin, Coronacrisis, Coronavrij, Coronadode, en het wetenschappelijk getinte Covid-19. Dat zijn woorden die je van vroeg tot laat en tot vervelens toe hoort en die je ook zelf gebruikt. Hier hoort ook het woord ‘piek’ bij, dat verwijst naar het grootste aantal besmettingen op een bepaald moment, en dat in één adem met ‘capaciteit’ van de zorg wordt genoemd . En het woord ‘oversterfte’, een term waarmee het Centraal Bureau voor de Statistiek werkt: de hoeveelheid mensen die gestorven zijn boven de verwachte sterftecijfers. Anders gezegd: de bovennormale sterfte. Een hittegolf kan de oorzaak zijn, net als een Coronainfectie. Het cijfer laat zien dat de geregistreerde Coronadoden niet zoveel zeggen over de echte sterfte ten gevolge van besmetting door het virus. Het is een van de voorbeelden van gespecialiseerde taal die nu uit ieders mond rolt. Om het nieuws te kunnen volgen en mee te kunnen denken is iedereen een miniviroloog en ministatisticus geworden.
In de verschuivingen in het taalgebruik lees je ook voortschrijdend inzicht af. In de begintijd van de crisis waren de woorden ‘groepsimmuniteit’ en de Engelse equivalent ‘herd immunity’ aan de orde van de dag, maar later werd de R-factor belangrijker als indicatie van waar Nederland zich op dit moment in de bestrijding van het virus bevindt. De R-factor is de hoeveelheid mensen die iemand met het virus heeft besmet. Als dat kleiner is dan 1 zal het aantal besmettingen ‘afvlakken’ en de epidemie geleidelijk ‘uitdoven’. Om de verschillende scenario’s met elkaar te kunnen vergelijken is ‘modelleren’ een middel. Besmetting verloopt via druppelinfecties en handen kunnen het virus doorgeven. Tegen iemand ‘aanhoesten’ of niezen levert risico op.
Er zijn ook de woorden die verbonden zijn met het bestrijden van de pandemie, in het ziekenhuis of daarbuiten. Handen wassen, geen handen schudden, geen zeep gebruiken, maar een zeeppompje en handgel, niezen in je elleboog – dat zijn de woorden die daarbij horen. En natuurlijk anderhalvemeterafstand houden, en dan kom je uit in de anderhalvemeter-maatschappij, – economie, -school, -openbaar vervoer of -restaurant. Het ‘nieuwe normaal’,
Bij de overheidsmaatregelen hoort ‘de lockdown’, in Nederland de intelligente lockdown die veel aan de zelfsturing van mensen overlaat, met vertrouwen als basis. Daarbij hoort ook het begrip ‘veiligheidsregio’, geen nieuw fenomeen, maar wel een fenomeen dat nu ineens volop in het nieuws komt. Het Outbreak Management Team is een ander instituut, dat niet nieuw is, maar ineens nieuwswaardig is geworden, nu het woord ‘uitbraak’ niet langer naar een ontsnapping uit de gevangenis verwijst.
Landen verschillen in de manier waarop ze de pandemie bekijken. Zo vroeg Christien Brinkgreve zich in De Taalstaat af of het virus wordt bekeken als een vijand die moet worden vernietigd, of als een verstoring van het ecologisch evenwicht. Landen verschillen ook in de vorm die de lockdown krijgt. In Nederland is de retoriek: ‘We moeten dit echt met 17 miljoen mensen doen.’ Premier Rutte doet een beroep op de empathie, de solidariteit en de saamhorigheid van mensen. ‘Let een beetje op elkaar’. ‘Blijf elkaar helpen waar dat mogelijk is.’ Het woord ‘samen’ komt vaak terug: ‘Samen komen we deze moeilijke periode te boven’, ‘Samen staan we sterk’, en daarbij moet het gezamenlijk belang boven het eigenbelang worden gesteld. Wetenschappelijke kennis en betrouwbare feiten vormen bij het overheidsbeleid het kompas, en dan gaat het vooral om virologen en de zogenaamde ‘intensivisten’. Een probleem daarbij is dat binnen de medische wetenschap veel onbekend is over het virus en dat er binnen de wetenschap verschillen van inzicht bestaan, zoals over de meeste onderwerpen het geval is.
De rijkdom van Nederland dempt veel potentiële conflicten en belangentegenstellingen. Die spelen overigens wel levensgroot op in internationaal verband, zoals dat van de EU. Uit de zuinige houding van Nederland tegenover de zuidelijke landen blijkt dat het ‘samen komen we eruit’ zich beperkt tot de Nederlandse landsgrens. De schuldenfobie die binnenslands overboord is gezet, blijkt voor het buitenland wel te gelden.
De lockdown ging van het ene op het andere moment in, met de sluiting van scholen, restaurants en café’s en met de aansporing om zoveel mogelijk thuis te gaan werken. Het land ging op slot, en de meeste mensen houden zich daar zonder veel morren aan. Maar sommigen saboteren de regels en doen dat op een schofferende manier. Ze vieren feest en hebben ‘schijt aan Corona’ of ze proberen anderen bang te maken, zoals de ‘Coronahoesters’ doen. De tegenhanger van de lockdown is de veel moeilijker te bepalen ‘exit-strategie’, die verschillende fasen van afschaling en versoepeling kent; waarvan onduidelijk is wanneer ‘die stip aan de horizon verschijnt’, hoe die ‘routekaart naar de vrijheid’ eruit gaat zien en hoe lang die fasering gaat duren.
In de overheidsmaatregelen worden nieuwe onderscheidingen gemaakt. Wie niet thuis kunnen werken, dat zijn de beroepsbeoefenaars wier inzet niet gemist kan worden. De ‘vitale beroepen’, waarvan het niet altijd duidelijk is wie daar wel en niet toe behoren. In Rutte’s speech zijn het de schoonmakers, de verpleegkundigen de artsen, de medewerkers van de GGD, politie-agenten, ambulancepersoneel, en ‘alle andere hulpverleners’. Wie ook genoemd worden, dat zijn de mensen die op hun post blijven in scholen, kinderopvang, openbaar vervoer, supermarkten, ‘en waar dan ook’. Ook wordt, gerelateerd aan besmettingsgevaar en aan vatbaarheid voor risico, verschil gemaakt tussen leeftijdsgroepen. Kinderen die – waarschijnlijk – niet besmettelijk zijn en bij wie de ziekte in het algemeen minder hard toeslaat, mensen van 70+ die een groter risico op complicaties hebben, net als andere kwetsbare groepen. Bij die 70+’ers klinkt de vraag: wie willen we eigenlijk redden en hoe bepalen we dat? Zijn dat de dikke witte mannen met een ongezonde levenswandel, met onderliggende kwalen, die toch nog hooguit een paar jaar geleefd zouden hebben?
Ook als het gaat om attributen en voorzieningen is er een heel nieuwe retoriek ontstaan. Bijvoorbeeld rondom de ‘beschermingsmiddelen’, zoals de omstreden mondkapjes of mondmaskers. Daarin bestaat een grote variatie in functie en waarvan de standaarden voor medische maskers – FFP ademhalingsbeschermingsmaskers en chirurgische mondneusmaskers – zijn vastgelegd in Europese richtlijnen. Wie niet in de zorg werkt mag alleen een niet-medisch mondkapje gebruiken, en daarbij is de filterefficiëntie relevant. Ook zijn er testen met verschillende functies, om te monitoren en te diagnosticeren, en er zijn de spatbrillen, de app die mensen monitort, en de contactapp die mensen moet traceren en contacten moet natrekken, vooruitlopend op eventueel isolement. Op dit gebied gaan de discussies vooral over tekorten of dreigende tekorten, net zoals met intensive-care-bedden het geval was. ‘Opschaling’ was in dat laatste geval de remedie. En om een scheiding aan te brengen tussen ‘gewone zieken’ en Coronazieken werden patiënten in tijdelijk opgezette ‘triage-tenten’ gesorteerd.
Corona gaat over leven en dood, en dus over emoties. Gruwelijke gebeurtenissen doen zich bij de ziekte voor, zoals mensen die sterven zonder de aanwezigheid van familie en vrienden. Over die geliefde intimi wordt gesproken als over ‘de dierbaren’. Zij komen vooral ten tonele bij akelige dingen. Bij de eenzaamheid van Coronapatiënten op de intensive care afdelingen, maar ook als het gaat over eenzame mensen in verzorgings- en verpleeghuizen die niet bezocht mogen worden door mantelzorgers en familieleden. ‘Hartverscheurend’ hoort bij dit soort akelige gebeurtenissen en ook ‘hartverwarmend’, bijvoorbeeld wanneer mensen blijk geven solidair te zijn of zich te willen opofferen om iemand anders te helpen.
Maar ook wanneer het niet over ernstig zieke mensen gaat heeft de Coronacrisis emotionele effecten. Die kunnen het gevolg zijn van een schrijnend gebrek aan fysiek contact. Daarvoor bleek al een woord te bestaan, huidhonger, dat ineens ook buiten de hulpverlening betekenis kreeg. Wat er bij mensen thuis gebeurt, dat is een black box. Zorgelijke signalen doen zich daar voor. Zoals ‘de onvindbare kinderen’, die voor leerkrachten onbereikbaar zijn geworden. Of de slachtoffers van huiselijk geweld, die nog onzichtbaarder zijn geworden nu ze moeilijker naar buiten kunnen treden. Wanneer zij in apotheken een ‘masker 19’ vragen, weten apothekers dat hier sprake is van een code-woord en leggen ze contact met zorgverleners. De code ‘masker 19’ wordt in verschillende Europese landen gebruikt.
Tot zover deze opsomming, niet meer dan een begin en een inventarisatie, hier en daar een opstapje voor verdere analyse. Wie maakt er een volgende stap in?
—
Dat schreef ik in mei 2020 en inmiddels is het bijna een jaar later en is de situatie vele malen complexer geworden. Nederland zit middenin een ‘exitstrategie’ die op verschillende pijlers is gebaseerd: de bestaande maatregelen, zoals de anderhalve meter, de mondkapjes of het handen wassen, de vaccinatie, het testen als middel om bepaalde sectoren bij wijze van proef open te stellen. Die exitfase heeft weer een heel nieuw taalrepertoire opgeleverd. Over testen en de ideeën van antivaxers, over demonstraties onder het motto van ‘koffie drinken op het Museumplein’, over badges met vaccins, Pfizer, AstraZeneca, Johnson, Moderma, waarmee mensen van boven en onder de zestig geprikt moeten worden, over bijzondere vormen van trombose en bloedplaatjes. Ik heb het minder goed gevolgd dan in het begin, en ik heb het idee dat dat steeds moeilijker wordt. De maatschappelijke spanningen lopen op, de harmonie waarmee Nederland de epidemie in het begin trotseerde is omgeslagen in verbijstering over de onhandigheid waarmee het demissionaire kabinet op dit moment optreedt. Taal is een goede bron om die spanningen te onderzoeken, om te bekijken hoe de pandemiebestrijding en de taal met elkaar zijn verbonden.
–
Geweldig stukje. Mij heeft het als ex-Frans ingezetene getroffen dat er voor het eerst sinds misschien wel de 19e eeuw weer een Frans woord in het Nederlands is gekomen: triage. Ik ken het vooral op het terrein van de afvalscheiding, dus had het een beetje rare bijklank.
Ik worstel nogal eens met het juiste woord voor het ontlockdownen.Het meest lees ik versoepeling. De Fransen doen dat beter: na de confinement volgt de déconfinement.
‘Exit strategie’ hoor ik zo nu en dan. Evenmin erg mooi, minder mooi dan déconfinement.