Home

Het is een communis opinio dat het imago van het (v)mbo moet worden verbeterd. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan.

In het voortgezet onderwijs neemt het aantal kinderen af, maar de daling op het vmbo voltrekt zich sneller dan die op de havo en het vwo. Dat laat Onderwijsincijfers van het CBS zien, en het AD (11/01/2018) berichtte daarover. Het is een voortzetting van een al langer bestaande trend: ouders en kinderen kiezen liever voor algemeen vormend dan voor beroepsgericht onderwijs, ook binnen het vmbo. Liever de havo dan de theoretische leerweg op het vmbo, liever de theoretische leerweg dan de kader- of basisleerweg. In een reflex geven de VO Raad, de Stichting Platforms Vmbo, de Mbo Raad als reactie dat het vmbo ten onrechte een negatief imago heeft, en dat dat moet veranderen. De arbeidsmarkt vraagt juist om praktijkmensen.

Maar een imago komt niet uit de lucht vallen en evenmin is het zomaar weg te toveren. De beeldvorming van het vmbo gaat terug tot de tijd dat het lager beroepsonderwijs onderwijs was voor kinderen uit de arbeidersklasse en dat het ook weer opleidde voor de arbeidersklasse. Dat was in de tijd dat de talenten van arbeiderskinderen verborgen bleven en door armoede niet ontwikkeld konden worden. Inmiddels zijn de kansen op sociale stijging door onderwijs vele malen groter, en heeft de selectie na de basisschool de pretentie, dat deze op talenten is gebaseerd. Maar die pretentie wordt op twee manieren niet waargemaakt. Nog steeds maakt het voor de schoolprestaties van kinderen groot verschil in welke omgeving zij opgroeien, en minstens zo belangrijk, kinderen worden slechts op een beperkt aantal talenten getest en geselecteerd. Cognitieve prestaties staan in de waarderingsschaal bovenaan, cognitieve vakken zijn de vakken waar het om draait, ‘de beste leerlingen’ zijn de leerlingen die op die vakken het best scoren, ‘de beste scholen’ leveren kinderen af die cognitief bovenaan staan.

Deze dynamiek is zo krachtig, dat alle pogingen om het imago van het (v)mbo te verbeteren daarop stuklopen. De positieve toekomstperspectieven voor leerlingen met een mbo-3 of mbo-4 diploma kunnen nog zo vaak herhaald worden, ze maken geen verschil. De vraag naar ‘vaklieden’ of ‘praktijkmensen’ kan nog zo urgent worden voorgesteld, het imago van het vmbo zal daar evenmin door verbeteren. Ouders en kinderen kiezen niet met het oog op het tegengaan van tekorten op de arbeidsmarkt. Ze proberen naar de maatstaven van school zo ‘hoog’ mogelijk in te zetten.

Alleen wanneer de hiërarchische scheiding tussen hoofd en hand, tussen cognitieve en andere vermogens zal worden aangepakt, zal een keuze voor meer beroepsgerichte opleidingen niet langer als minder worden ervaren. Zie bijvoorbeeld Paul Rosenmöller van de VO Raad, die zegt dat de scheiding tussen praktijkonderwijs en theoretisch onderwijs geslecht moet worden. Of het SER-advies Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie (2012), Om (v)mbo-beroepen voor studenten en hun ouders aantrekkelijker te maken, adviseert de SER een versterking van deze beroepen door theorie en praktijk dichter bij elkaar te brengen. Veel van deze beroepen hebben een innovatief karakter en worden in kleine bedrijfjes uitgeoefend. Ze moeten een vak beheersen, en tegelijkertijd in staat zijn om dat uit te oefenen in een eigen onderneming. In het onderwijs zou daarom minder eenzijdig nadruk moeten liggen op intellectuele analytische kwaliteiten, en er zou meer ruimte moeten komen voor de verwevenheid van theoretische en praktische vermogens. Vakkundigheid veronderstelt theoretische beheersing én ambachtelijkheid, in combinatie met elkaar. Het besef daarvan is wel aanwezig en het wordt zeker groter, maar het imago van het vmbo is daarmee nog niet veranderd.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s