Home

Zonder rampspoed blijft het gewone verborgen. Zolang de gemoedsrust niet wordt verstoord, blijft het gewone onopgemerkt. Maar juist die gemoedsrust is de afgelopen tijd onder druk komen te staan. De klimaatverandering en de vluchtelingenstromen, de oorlog in Oekraïne waar het westen vanaf de zijlijn meedoet, de groei van populistische, rechtse en ronduit fascistische bewegingen. Dreiging staat om de hoek en schemert door alle kieren van het gewone leven heen. Rob van Essen heeft dat aan het begin van de oorlog in Oekraïne in een prachtig gedicht verwoord. Hij laat de lezer een rondleiding door zijn huis maken, en in alle ruimten kom je heel terloops de oorlog tegen Het leven wordt voorwaardelijk: ‘[…] daar links misschien een moestuin, daarnaast komt oorlog en daarachter is dan ruimte voor een zwembad. Maar we weten nog niet zeker of dat doorgaat.’

Het is dan ook geen toeval dat juist in dit tijdsgewricht een boek over gewoonheid verschijnt: De macht der gewoonte. Populisme in de polder van Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp. Een ongewone tijd roept een nieuw en intens verlangen naar het gewone leven op, en daarmee hebben de auteurs een bijzonder en belangrijk onderwerp te pakken. Het is een verwaarloosd onderwerp en dat lijkt me te verklaren vanuit de gemoedsrust die ‘de polder’ de afgelopen decennia heeft gekend.

Wanneer het leven van mensen ontwricht raakt, worden de gewoonste dingen bijzonder. Lees bijvoorbeeld het vluchtverhaal van de Rus Jevgeni die in de Volkskrant verslag deed van zijn belevenissen. Op 3 oktober 2022 beschrijft hij zijn vlucht uit Moskou, en alle gewone dingen die hij onderweg tegenkomt: de billboards waarop een voetbalwedstrijd wordt aangekondigd, café’s die reclame maken voor gezond ontbijt, een vrouw die bij een stoplicht staat te wachten– helemaal niets bijzonders in het gewone leven, maar nu aangrijpend geworden omdat hij op het punt staat zijn gewone leven te verlaten, huis en haard en eigen bed. ‘Gewoon’ krijgt pas aandacht als het misloopt, en dan krijgt het meteen de status van een standaard en een wensdroom.

Maar dit ‘gewoon’ is niet het onderwerp waarover Jan Willen Duyvendak en Menno Hurenkamp het hebben. Hun boek laat zien dat ze slechts een kleine uitsnede hebben onderzocht van het brede gebied dat ‘gewoon’. Hun ‘gewoon’ is een omstreden ‘gewoon’, waar mensen zich bewust van zijn en waarover ze in de arena’s van beleid en politiek heftig debatteren. In politieke discussies die tegenwoordig vaak ‘ongewoon’ zijn, waarin een groeiend aantal deelnemers de fundamenten van de Nederlandse rechtsstaat en de parlementaire democratie wantrouwt, en sommigen deze welbewust ondermijnen en het liefst zouden vernietigen.

In dat mijnenveld proberen Duyvendak en Hurenkamp een acceptabel soort burgerschap af te bakenen, met de gewoonheid van werk en verzorgingsstaat als bakens in een bedreigde democratie. Mensen delen veel meer dan ze denken, dat is een van hun stellingen, en dan gaat het ze niet om verheven dingen zoals ‘de Nederlandse Cultuur’ of een voorgeschreven wijgevoel. Hun benadering van het burgerschap is bescheidener en het bevorderen daarvan is naar mijn idee een noodzakelijke onderneming. Je zou willen dat hun boek zou leiden tot een uitbreiding van het gedeelde cultuurgoed met een kleine c, en dat het op die manier een versteviging van het burgerschap zou bevorderen.

Zelf verwacht ik meer van een radicalere aanpak, met een ereplaats voor het ongereflecteerde allergewoonste. Door hun onderzoek te richten op politiek, beleid en discussies, geven Duyvendak en Hurenkamp vooral ideeën, meningen, politieke programma’s en normen een centrale plaats. Feitelijke gedragingen blijven daardoor onderbelicht, net als de relatie tussen denken en doen.

Toch is er alle reden om de interacties tussen mensen beter te bekijken. Dat zijn de plaatsen waar ideeën en meningen vorm krijgen. Neem de boerenzoon die op het nieuws enkele clichés over de boeren naar voren brengt. Zijn mening staat niet los van de situatie waarin hij geïnterviewd wordt, noch van de contacten die hij daarvoor met anderen heeft gehad. Met wie en in welke situaties heeft hij gepraat, deed hij mee aan de trekkerdemonstraties en heeft hij daar zijn gedachten en emoties ontwikkeld, zijn loyaliteiten en zijn identificatie vorm gegeven? Over heel veel kwesties hebben mensen geen uitgesproken mening, maar ze geven wel antwoord als je hen ernaar vraagt. Meningen zijn veranderlijk en vluchtig. Ze komen tot stand in contacten met anderen, en sociologisch onderzoek naar die contacten kan inzichtelijk maken welke interacties aan meningen voorafgaan en wat mensen met hun meningen doen.

Ook in beleidsonderzoek geeft een gerichtheid op interacties een noodzakelijke blikverruiming. Wat maken uitvoerders ervan, hoe maken professionals gebruik van hun discretionaire bevoegdheid en wat blijft er van de oorspronkelijke ideeën over? Dit is het terrein dat Michael Lipsky als eerste heeft ontgonnen in zijn klassieke Street level bureaucracy (1980).

Sociologen gaan uit van een rechtlijnig mensbeeld, waarbij ‘what they say’ en ‘what they do’ in elkaars verlengde liggen. Dat is een illusie, net als de veronderstelling dat gedrag voorspelbaar zou zijn vanuit karakteristieken als opleiding, woonplaats, religie en gender. Gedrag blijkt niet één op één samen te vallen met zulke kenmerken, noch met de rollen en de verwachtingen die daarbij horen.

Sociologen en journalisten doen te weinig onderzoek naar interacties. Ze overschatten de betekenis van individuele meningen en verwaarlozen de sociale contacten die daaraan vooraf gaan. Evenmin kijken ze naar wat mensen met hun ideeën doen. Onderzoek naar interacties geeft inzichten die niet te verkrijgen zijn door interviews of beleidsstudie. Wie op zoek is naar het gewone kan niet om interacties heen. Zeker als het gaat om interacties waar mensen niet bij stil staan, waarover ze geen diepe principes hebben. Zeker in een gepolariseerd tijdsgewricht, waarin gewone contacten ineens belangrijk en bijzonder worden.

Leave a comment