Nederland is rijk, de levensverwachting, het opleidingsniveau en de kansen op werk blijven stijgen, maar een zorgeloze samenleving is het niet.
Niet als je naar de onzekere burgers kijkt en evenmin wanneer je de ingrijpende veranderingen in ‘werken, leren, zorgen en samenleven’ in aanmerking neemt. Er smeult van alles. Politici hebben de neiging daarvan weg te kijken, burgers zien het niet – verblind als ze zijn door hun eigen goede doen.
Kim Putters, de directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau schreef daar een boek over: Veenbrand. Smeulende kwesties in de welvarende samenleving (2019). Hij gebruikt zijn columns uit het fd om deze kwesties politiek te agenderen en mensen aan te zetten tot het ontwikkelen van een samenhangende visie op de Nederlandse samenleving in de 21e eeuw. Een visie op lange termijn, die verder gaat dan de problemen van de dag. Die niet technocratisch is en die nieuwe vergezichten opent. Putters’ boek is te lezen als één groot pleidooi voor normatieve, ordenende visies die nieuwe samenlevingsmodellen en een nieuwe economie inhouden. Praten over de eigen verantwoordelijkheid van burgers, over de terugtredende overheid en het faciliteren van de markt – dat heeft nu lang genoeg geduurd. Nu gaat het erom wat burgers wél van de overheid kunnen verwachten. Hoe zou burgerschap eruit moeten zien, en welk perspectief heeft de overheid de uitvoerders van overheidstaken te bieden? In Veenbrand bepleit Putters een nieuwe polder, waarin recht wordt gedaan aan de verscheidenheid in gemeenten, regio’s, culturen, individuen.
Putters bepleit een reeks grote en kleinere politieke maatregelen. Het politieke en democratische systeem dient hervormd te worden – ‘geen burgerkracht, zonder burgermacht’. Putters ziet wettelijke inspraakmogelijkheden als een belangrijke conditie, en een onafhankelijke journalistiek – niet alleen landelijk, maar ook lokaal. Om dat laatste te realiseren moet er geïnvesteerd worden in onafhankelijke, informerende en controlerende nieuwsgaring, terwijl burgers naast de bestaande politieke en sociale rechten ook informatierechten moeten krijgen. Nog een maatregel die Putters graag zou nemen is het vieren van Verantwoordingsdag, net als dat met Prinsjesdag gebeurt. Verantwoordingsdag is ingesteld om na te gaan wat er in de praktijk van de Troonrede is terecht gekomen. Een ander punt waar hij voor pleit is om niet bestuurslagen of ministeries maar problemen als uitgangspunt van beleid te nemen. Op die manier kan een fragmentatie van verantwoordelijkheden voor verschillende beleidsterreinen worden voorkomen.
‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’, volgens Putters gaat deze duiding meer dan ooit op. Maar die uitspraak bestrijkt niet de zorgen die mensen over de toekomst hebben. ‘Met ons gaat het goed, maar hoe lang nog?’ brengt die onzekerheid beter tot uitdrukking, Mensen realiseren zich dat zij en hun kinderen veel te verliezen hebben. Hun onzekerheden corresponderen met de vier smeulende kwesties die Putters behandelt onder de kopjes ‘Brede welvaart’, ‘Een leven lang ontwikkelen’, ‘Nieuwe sociale ongelijkheid’ en ‘Democratische rechtsstaat’. Die kwesties hangen met elkaar samen, zijn aan elkaar verwant en overlappen elkaar. Putters trekt aan een draadje uit het weefsel en dan blijkt alles met alles verbonden te zijn. Zo zit de werkelijkheid in elkaar, en dat is waarom de complexiteit ons op veel gebieden boven het hoofd dreigt te groeien.
De gevolgen van de vier kwesties zijn niet te overzien, ze blijken voor verschillende bevolkingsgroepen verschillend uit te pakken, en ze werken nieuwe vormen van sociale ongelijkheid en onrechtvaardigheid in de hand. Hetzelfde geldt voor de getroffen maatregelen: ook voor die geldt dat sommigen ervan profiteren, anderen juist niet. Om ongelijkheid en onrechtvaardigheid tegen te gaan volstaat het niet om je alleen bezig te houden met het economisch nut of de efficiëntie van voorzieningen. Arrangementen moeten niet langer op ‘de gemiddelde Nederlander’ worden afgestemd, maar zorg, aangepast werk en hulpverlening moeten op maat worden gesneden.
Sociale ongelijkheid is een rode draad in Putters’ boek. Ten tijde van de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat was het economische verschil tussen de haves en havenots de belangrijkste scheidslijn. Die liep ook toen parallel aan sociaal-culturele verschillen, maar cultureel kapitaal is de laatste tijd belangrijker geworden en dan dient zich een onderscheid aan tussen de cans en cannots. Bij de cannots moet je denken aan lageropgeleiden en werkende armen; aan mensen met kleine inkomens en beperkte sociale netwerken, die de digitale revolutie niet kunnen bijbenen, die zich bij werkloosheid, ziekte of de energietransitie moeilijk staande kunnen houden. De bestaande zorg- en zekerheidsarrangementen zijn niet op hun tegenslagen afgestemd. Die zijn ontworpen voor samenlevingsverhoudingen die achter ons liggen, toen werken, zorgen en leren nog afzonderlijke domeinen waren, keurig verdeeld over mannen, vrouwen en kinderen; toen een diploma een baan garandeerde, en een baan een leven lang kon duren en uitzicht op pensioen gaf; toen verzorgingsarrangementen niet op stedelijk, maar op nationaal niveau werden geregeld. Hoe te voorkomen dat de sociale ongelijkheid zich verhardt, nu de wederkerigheid tussen jong en oud, ziek en gezond, rijk en arm, hoog- en laagopgeleid, autochtonen en niet-westerse migranten onder druk staat en de verzorgingsstaat bedreigt? Benut de economische voorspoed en de technologie om deze nieuwe sociale ongelijkheid te lijf te gaan, zo luidt Putters’ advies.
Putters geeft veel aandacht aan de tegenstelling tussen de cans and cannots, en daarmee heeft hij zeker een scheidslijn te pakken die belangrijker is geworden. Maar tegelijkertijd spreekt uit zijn visie een dichotoom wereldbeeld dat net als het onderscheid tussen de haves and havenots achterhaald is. Zo noemt hij na een bezoek aan de tentoonstelling van Jeroen Bosch de afstand tussen elite en volk ‘van alle tijden’. Hiërarchie is inderdaad van alle tijden, maar hoe hiërarchieën eruit zien is in de loop van de tijd, zeker in de afgelopen honderdvijftig jaar, sterk veranderd. In westerse verzorgingsstaten is dé grote verandering van de twintigste eeuw de vorming van brede middengroeperingen. Ook nu de sociale afstand tussen de uitersten groter is geworden maakt het gros van de Nederlandse bevolking deel uit van de brede en diverse middengroeperingen. Electoraal-geograaf Josse de Voogd spreekt van ‘het middenland’. Willen politici de verkiezingen winnen, dan kunnen zij zich volgens hem beter richten op minder spectaculaire provincieplaatsen zoals Etten-Leur of Heemskerk dan op rijk en arm in de Randstad. Is dat wat Thierry Baudet heeft gedaan?
Er is in Nederland polarisatie tussen arm en rijk, maar er is vooral heel veel midden. ‘Armer en rijker en in het midden gelijker’, die stenografische karakterisering geeft de situatie naar mijn idee beter weer dan het zo vaak gebruikte begrip ‘polarisatie’. De consequentie van die verhoudingen is dat veel verschillen en tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen niet dichotoom zijn, maar zich op continua laten afzetten. Kijk niet alleen naar de uitersten, maar kijk eens wat vaker naar het brede midden, en kijk ook naar de contacten over sociale scheidslijnen heen. Die contacten zijn er ook, op publiek domein en in grote bestuurlijke organisaties of verzorgingsarrangementen. Zelfs als er sprake is van gescheiden werelden, zoals op scholen van voortgezet onderwijs steeds vaker voorkomt, zijn er initiatieven om contact te leggen, en loont het de moeite om daarnaar te kijken. Zo laat Peter Giesen in de Volkskrant zien hoe kinderen met elkaar samenwerken en vriendschap met elkaar sluiten wanneer de – inderdaad polariserende – tweedeling in het voortgezet onderwijs wordt doorbroken (Volkskrant 9/3/2019). Door op die manier je blikveld te verruimen kan polariserende beeldvorming worden tegengegaan. Dan wordt zichtbaar hoe groot de verscheidenheid onder vmbo’ers is, dan wordt duidelijk dat de meerderheid van de middelbaaropgeleiden een grote variatie laat zien, en niet tot de laagopgeleiden kan worden gerekend. Door continua als uitgangspunt te nemen vermijd je dergelijke vertekeningen, krijg je oog voor variatie, en laat je iedereen meedoen.
Putters’ toekomstvisie is een combinatie van zijn concrete columns en de abstracte beschouwingen die hij daar omheen heeft geschreven. Hij richt zich allereerst op politici en beleidsmakers, wat vanuit het Sociaal Cultureel Planbureau te verwachten is. Publicaties van het SCP bestrijken een bijzonder breed spectrum, met bruikbaarheid voor beleid als de belangrijkste invalshoek. Maar Putters’ streven gaat verder dan dat. Hij richt zich ook tot burgers, beleidsmakers, bestuurders, ondernemers, maatschappelijke organisaties, leerkrachten, zorgprofessionals, wijkagenten, maatschappelijk werkers, schrijvers, kunstenaars. Hij staat open voor de zorgen en onvrede van burgers die zich onvoldoende erkend en gehoord voelen. Die gevoeligheid blijkt bijvoorbeeld uit zijn column van 1 maart 2016, toen hij ver voor de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten de kracht van Donald Trump in de verwoording van het maatschappelijke ongenoegen erkende. Hij waarschuwde ervoor om hem als een idioot af te doen.
Met die gevoeligheid kan hij meer doen dan hij nu doet, en dat geldt ook voor zijn opmerking dat een samenleving niet zonder verbinding tussen mensen kan: ‘Verbinding vergt contact’. Hij is geïnteresseerd in ‘de achterliggende verhalen’, in ‘de verhalen achter de cijfers’. Maar om die kant van het samenleven in beeld te krijgen kan hij leren van anderen zoals bijvoorbeeld Michael Ignatieff. Die demonstreert in The Ordinary Virtues. Moral Order in a Divided World (2017) hoe het ‘moral operating system’ van een gemeenschap vorm krijgt in interacties. Daar creëren mensen in hun omgang met elkaar de ‘kleine, alledaagse moraal’, ‘de gewone deugden’ zoals vertrouwen, eerlijkheid, voorkomendheid, zelfbeheersing en tolerantie, respect, veerkracht, berusting. In lokale verhoudingen en gedrag krijgen idealen en waarden pas gestalte, en ze kunnen alleen gedijen wanneer burgers erop kunnen vertrouwen, dat democratische stelsels, overheden en publieke instellingen goed functioneren, dat de rechtspraak onafhankelijk is en het politie-apparaat integer is.
In die kleine moraal en in de condities die daarvoor vereist zijn raken Putters en Ignatieff elkaar. Hun idealen zijn sterk aan elkaar verwant, beiden hebben oog voor beleid én belevingswereld. Maar Putters streven om de polarisatie te bestrijden zou meer kans krijgen door de belevingswereld van mensen meer te laten spreken en door meer aandacht te geven aan ontmoetingen over sociale scheidslijnen heen.