Home

Maak een fietstocht door Nederland en wat je ziet is een middenklasse-samenleving. Van Woerden tot Aalten wonen mensen in prettige wijken, hun huizen staan goed in de verf, ze hebben een mooie tuin, soms een voor en een achter. De winkelcentra lijken sterk op elkaar, met een Rabo-bank, Blokker, de Hema, Jumbo of Albert Heijn, een Etos. En vaak kan je ook terecht bij een goed gesorteerde delicatessenwinkel met kaas van over de hele wereld, met olijven, zongedroogde tomaten en andere lekkernijen. Natuurlijk, deze observaties zijn sociologie van het achterbalkon. Je kijkt niet achter de deuren, en de armoede die er ook is, die zie je in de gauwigheid niet. 

Maar dat Nederland een middenklasse-samenleving is, wordt ook bevestigd in het WRR-rapport De val van de middenklasse? Het stabiele en kwetsbare midden (2017), onder redactie van Godfried Engbersen, Erik Snel en Monique Kremer. Hun boek gaat over de kwetsbaarheid van de middenklassen, maar als je goed kijkt blijkt het over het gros van de Nederlandse bevolking te gaan. Zo blijken de auteurs wat betreft inkomens een definitie van ‘het midden’ te hanteren, die erop neer komt dat 82% van de huishoudens daartoe behoort – 12,5% behoort tot de lagere inkomens en 5,4% tot de hogere inkomens. Ook de zelf-definitie van de midden-inkomensgroepen, zoals vertolkt in de groepsgesprekken, wijst in de richting van Nederland als middenklasse-samenleving.

‘Het midden’ is in Nederland nog nooit zo breed, gedifferentieerd en gelaagd geweest als tegenwoordig. Anders dan aan de randen, onder de 15% rijken en 15% armen, blijken de mensen in het midden op verschillende dimensies verschillend te scoren (Vrooman, Gijsberts en Boelhouwer 2014). Een hoge opleiding garandeert nog geen hoog inkomen, een lage opleiding hoeft excellente sportprestaties niet in de weg te staan. Nederland is een middenklasse-samenleving, waarin Bram van Stolk en Cas Wouters in 1983 een ‘gemoedsrust van de verzorgingsstaat’ aantroffen. Maar aan de zekerheden en voorspelbaarheid van die verzorgingssamenleving wordt nu juist geknabbeld. Het is een aantasting van de gemoedsrust, die zich niet alleen laat begrijpen als een strijd tussen hoog- en laagopgeleiden, of tussen arm en rijk.

Nederland als middenklasse-samenleving

Nederland is een middenklasse-samenleving geworden, een samenleving die in een mondialiserende wereld veel te verliezen heeft. Angst voor dat verlies komt in het WRR-rapport sprekend naar voren in de groepsgesprekken. De deelnemers zijn gerecruteerd uit de middeninkomens, volgens de brede definitie die het WRR-rapport daaraan geeft, en ze zijn divers qua opleiding, maar desondanks blijken ze zich allemaal tot de middenklassen te rekenen. In hun ogen vormen zij de motor van de samenleving, die een belangrijke bijdrage aan de welvaart levert, als consumenten, producenten en belastingbetalers. Een rol die ze vooral met hard werken, eigen inzet en motivatie verbinden, eerder dan met een goede opleiding. Een baan en een modaal inkomen, dat is voor hun de basis van een middenklasse-bestaan en de sleutel voor een goed leven.

Maar ze zijn bevreesd voor de toekomst, zeker voor hun kinderen. Stijgende welvaart en sociale stijging, zo kenmerkend voor de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog, zijn niet langer vanzelfsprekend. Ze zijn bang voor sociale daling en hebben het idee dat ze steeds harder moeten werken om naar hun eigen middenklasse-standaarden te leven – en het rapport bevestigt hun bezorgdheid.

De nationale verzorgingsstaat functioneert steeds minder vaak als vangnet, wat de deelnemers in de gespreksgroepen als een bron van kwetsbaarheid ervaren, als verraad en als een ontkenning van verworven rechten. Ze voelen zich achtergesteld bij mensen die zich minder inspannen en die hun hand ophouden (vgl. Hochschild 2016) – het is opvallend dat hun angst zich niet speciaal op immigranten richt. De laag- en middelbaaropgeleide deelnemers noemen zich ‘een plukkip voor de verzorgingsstaat’. Ze moeten hun eigen geld verdienen, en zich tegelijkertijd als burgers verdienstelijk maken, in de mantelzorg, het onderwijs, de speeltuin en de burenhulp. De verzorgingsstaat stelt daar naar hun idee onvoldoende tegenover. Ze vallen tussen wal en schip: ze hebben geen financiële buffers om noodsituaties op te vangen, terwijl ze het materieel te goed hebben om te profiteren van de toelagen waarvoor de lagere sociale klassen in aanmerking komen (Pommer et al. 2011).

Daarnaast geeft de mondiale arbeidsmarkt veel onzekerheid. Door flexibilisering, waarvan in Nederland meer dan elders in Europa sprake is, en door het verdwijnen van banen. De mensen in de focusgroepen voelen zich bedreigd door de gevolgen van automatisering en door diploma-inflatie. Ook die zorgen van hen zijn reëel, waarbij de dreiging van banenverlies vooral lagere, middelbare beroepen in de administratieve sector treft.

Nederland in de wereld

Deze dreigende ontwikkelingen laten zich het best begrijpen in een breder internationaal verband. Het WRR-rapport behandelt dat alleen zijdelings, maar de angsten en onzekerheid die het rapport bij de middengroepen waarneemt gaan niet alleen over de positie van ‘het midden’ in Nederland, maar ook over de positie van de Nederlandse middenklasse-samenleving in de wereld, of nog breder over de veranderende positie van westerse verzorgingsstaten in de wereld.

In het naoorlogse Nederland is een royale verzorgingsstaat opgebouwd, die de sociale ongelijkheid binnenslands kleiner heeft gemaakt. Maar vanaf ongeveer 1980 is het tij gekeerd en wordt de ongelijkheid in Nederland steeds groter – wat overigens niet betekent dat de middenklasse aan het verdwijnen is. Die denivellering is een proces dat in grote lijnen parallel loopt aan denivellering in andere westerse landen. Landen zijn op wereldschaal van elkaar afhankelijk en nationale economische ontwikkelingen zijn op mondiaal niveau met elkaar verknoopt. De afhankelijkheid van andere landen is groter geworden, de afhankelijkheid op nationaal niveau juist kleiner (Wilterdink 2015: 335-395).

Fietsend door het bloeiende middenland zie je de dreiging er niet aan af. Je ziet dat mensen welvarend zijn, maar je ziet niet hun angsten voor de toekomst, je merkt niets van ‘falling expectations’. Mensen voelen zich achtergesteld bij eerdere generaties, die voor hun inspanningen zekerheid en welvaart terugkregen. Ook voelen ze zich achtergesteld bij anderen die zich minder inspannen en die hun hand ophouden, uit binnen- en buitenland. Angst voor het verlies van welvaart en verworven rechten vormen de bron van veel politieke onvrede en van veel angsten.

Zie ook

Sociologie, 13, 1, pp. 25-35

 

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s