De schok van Pim Fortuijn zijn we nooit te boven gekomen. Hoe die politieke aardverschuiving te begrijpen? Er is de schuldbewuste reactie: hier zijn groepen aan het woord die verwaarloosd zijn. Er is onbegrip: wat beweegt deze kiezers en wat willen ze? En wie zijn het trouwens?
Sinds Fortuijn is het enthousiasme voor populistische stromingen er alleen maar groter op geworden en zijn er boekenkasten over vol geschreven. In What is populism? (2016) maakt Jan-Werner Müller daar uitvoerig gebruik van. Hij vergelijkt een reeks van populisten: Hugo Chávez in Venezuela, Victor Orbán in Hongarije, Marine le Pen in Frankrijk, Jarosław Kaczyński in Polen, Erdogan in Turkije, Jörg Haider in Oostenrijk, Donald Trump in de Verenigde Staten, de Brexit-voorman Nigel Farage, en ook Geert Wilders komt erin voor. Hij verwerkt een overvloed aan denkwerk van anderen. Hij geeft interviews en hij schrijft daarover, onder andere in The New York Review of Books. Hij is in staat om een helder en beknopt ABC van het populisme te schrijven. Dat typeert hij zo treffend en herkenbaar, dat het lijkt alsof Trump of Orbán eerst Müller hebben gelezen en daarna pas aan de slag zijn gegaan.
Müllers boek heeft een duidelijke kern, die iedere keer weer terugkomt. Populisten zeggen dat ze uit naam van het volk spreken, maar ze doen iets anders. Ze spreken namens een symbolische abstractie die zich buiten de wereld bevindt en die zich niet empirisch laat funderen. Het ‘ware volk’ is een niet-bestaande, niet-geïnstitutionaliseerde eenheid, een moreel zuivere fantasie van uitverkorenen. Wie het niet met ze eens is valt daarbuiten. Zo iemand doet er niet toe en heeft geen legitimiteit. ‘Wij zijn het volk. Wie bent u?’
Populisten onderscheiden zich niet door hun anti-elitaire houding. Dat ze zich tegen de elite keren maakt ze nog geen populist. Hun uitgangspunt ligt in de mythische voorstelling van ‘het ware volk’, dat ze als een homogeen blok beschouwen, met één stem. In hun redenering is geen ruimte voor pluralisme, en dat maakt ze een bedreiging voor de democratie. Dat probleem is op zich al ernstig, maar dat wordt nog verergerd doordat partijen en partijstelsels minder goed zijn gaan functioneren. Dat alles dwingt tot een reactie en Müller wil met zijn boek een bijdrage leveren aan het denken daarover.
Democratie en populisme zijn twee verschillende dingen. Democraten gaan uit van wisselende meerderheden van individuele kiezers die hun vertegenwoordigers autoriteit toekennen om hen te besturen. Politieke partijen staan hier voor diversiteit en voor verschillende belangen, terwijl het partijstelsel waarbinnen ze figureren een eenheid representeert. Voor democraten gaat het om cijfers en om het tellen van aantallen kiezers; voor populisten gaat het om een verbeelde, abstracte fantasie, waarbij uit naam van hooggestemde democratische idealen alle anderen als tegenstanders worden afgedaan. Het populistische ideaal komt dan ook niet verder dan een gemankeerde democratie, waarin de juiste politieke lijn uit de authentieke volkswil is af te leiden. Anders dan in een democratisch bestuur, zijn populistische bestuurders niet feilbaar, handelingen van populistische regeringen staan niet ter discussie. De volkswil maakt populisten immuun voor empirische weerlegging.
Beleidsinhoud doet er niet zo veel toe in populistische bewegingen, morele aanspraken des te meer. Vaak zijn dat kristallisatiepunten van angsten, waar naar believen een inhoud bij kan worden gezocht. Vóór de verzorgingsstaat zoals Geert Wilders doet, of tegen alle vormen van overheidsbemoeienis zoals bij Trump het geval is. Dit lijkt me overigens niet voor alle kwesties op te gaan. Immigratie kan bijvoorbeeld in het ene land wél spelen en in het andere land niet, maar een populistische beweging die zich voorstander van immigratie betoont laat zich moeilijk denken. Voor nationalisme geldt iets vergelijkbaars. Zowel immigratie als nationalisme gaan immers over de vraag wie er wel of niet bij horen en mee mogen doen. Beide kwesties zijn nauw verbonden met fantasieën over ‘het ware volk’, en met de afgrenzing daarvan – dat wat Müller ‘the boundary problem’ noemt.
Het type regiem dat populisten voorstaan laat zich pas goed kennen wanneer ze aan de macht zijn gekomen. Dan streven ze naar de ontmanteling van de staat, proberen ze de rechtsstaat te verzwakken door niet- gekozen instituties zoals de rechterlijke macht te bestrijden, en keren ze zich tegen NGO’s met een kritische inslag. Ze kunnen zich permitteren om openlijk voor massa-clientèlisme en corruptie uit te komen, omdat ze zich moreel in hun gelijk voelen staan. En ook al zeggen ze dat ze het volk een stem willen geven, hun plannen zijn niet gericht op het bevorderen van de politieke participatie van burgers. Als ze een referendum organiseren, zoals Thierry Baudet en Jan Roos over de Oekraïne, dient dat ter bevestiging van eigen gelijk, niet om een democratische uitwisseling van gedachten te bewerkstelligen. Populisme brengt ‘de politiek’ daarom niet ‘dichterbij het volk’. Op het politieke proces in liberale democratieën is veel aan te merken, maar van het populisme is daarop geen correctie te verwachten.
Müllers essay gaat over het populisme als stroming. Het onderzoekt de innerlijke logica, maar het is geen ideeëngeschiedenis. Het baseert zich op wat populistische politici zeggen, en wat ze doen als ze eenmaal aan de macht zijn gekomen. Door de onderscheidingen die hij maakt, ben je beter in staat om te herkennen wanneer democratieën gevaar lopen. Wanneer de kritiek op zittende regimes onderdeel is van het politieke debat dat bij een democratie behoort, en wanneer de democratie zelf in het geding is. Ook gaat Müller in op maatschappelijke ontwikkelingen die de verbreiding van populisme hebben opgeroepen. Zoals de opkomst van het mondiale neoliberale kapitalisme; of de apolitieke technocratische bestuursstijl van de Europese Unie. Müller ziet een interessante parallel tussen het populisme en de manier waarop de Europese Unie is ingericht. Het populisme is immuun voor kritiek, omdat het niet-bestaande volk de maat der dingen is; de Europese Unie is ook immuun voor kritiek, maar daarbij is die immuniteit toe te schrijven aan het technocratische karakter ervan. Het na-oorlogse Europa is allergisch voor ‘de volkswil’ en heeft er alles aan gedaan om ‘het volk’ door checks and balances in toom te houden, en dat geldt a fortiori voor Europa. Die technocratische inrichting roept volgens hem populistische reacties op.
What is populism? en Strangers in their own land (2016) van Arlie Russell Hochschild gaan beide over de aantrekkingskracht van populistische stromingen. Maar in Hochschilds boek komen de populistische aanhangers aan het woord, in Müllers boek draait het om het (dis)functioneren van democratische processen en de rol die politici daarin spelen. Hochschild leeft zich in haar onderzoeksgroep in, zij onderzoekt hun ervaringen, hun teleurstellingen en hun strevens. Ze doet dat vanuit de denk- en gevoelswereld van de mensen die ze onderzoekt, ze probeert te begrijpen wat hen beweegt om achter deze ideeën te gaan staan, ideeën die vaak tegen hun belangen blijken in te druisen.
Müller houdt zich daar minder mee bezig. Hij is vooral geïnteresseerd in politieke processen, en vraagt zich af welke van de politieke grieven van populisten op een democratische politieke agenda thuis horen. De beantwoording van die vraag staat voor hem los van hun zielenheil. Dat de populistische aanhangers zich tekort gedaan zouden voelen, dat ze boos zouden zijn of wrokkig, ziet hij niet als een onderscheidend kenmerk. Boosheid, wrok, onzekere tijden, kritiek op het functioneren van de democratie, ze hoeven niet op een populistische voorkeur uit te lopen.
Beide boeken zijn geschreven om meer greep te krijgen op de verbreiding van populistische ideeën; beiden hebben oog voor de politieke grieven van populisten, zonder dat ze meegaan in hun politieke aannamen. Müller geeft zijn lezers aanwijzingen om te kunnen beoordelen waar democratie eindigt en populisme begint, Hochschild maakt het gemakkelijker om de aanhangers te begrijpen. Ze werken vanuit heel verschillende invalshoeken, maar ze vullen elkaar wel aan. Hochschilds onderzoeksmethode zou het inzicht in het functioneren van populistische politici kunnen verdiepen; Müllers voorsteling van de mythe van ‘het ware volk’ zou de wij/zijgevoelens van Hochschilds onderzoeksgroep nader kunnen belichten.
Jan-Werner Müller 2016, What is Populism? Philadelphia, Pennsylvania: University of Pennsylvania Press ISBN 978-0-8122-4898-2
https://www.socialevraagstukken.nl/recensie/de-uitverkorenen-de-interne-logica-van-populisme/