Weinig bedrijfstakken kennen zoveel variatie als de fietsensector. Werelden van verschil zijn er te vinden, werelden die weinig met elkaar te maken hebben en die weinig contact hebben. Er is de hypermoderne industrie en er zijn de oude familiebedrijven, er zijn mannelijke en vrouwelijke fietsenmakers te vinden, er zijn de innovatieve hipsters, de ongediplomeerde handelaars en de sophisticated ontwerpers.
Ook in het fietsenpark op straat is de variatie groter geworden. Behalve de gewone zwarte gebruiksfiets, zijn er fietsen om mee op te vallen, fietsen voor recreatie of voor gespecialiseerde alledaagse doelen. Bakfietsen en fietsen met kinderzitjes waar je met een of meer kinderen op kan rijden. Er zijn de e-bikes en de revalidatiefietsen, zoals de mooie loopfietsen die in fietsfabriek ‘t Mannetje worden gemaakt.
In de fietsenwereld is zichtbaar hoe een klassiek, als ambachtelijk beschouwd arbeidersberoep, de kern is gebleven van een beroep dat door electronica en digitalisering is veranderd en complexer is geworden. Dat proces demonstreert een spanning tussen een oud imago en een nieuwe werkelijkheid, iets waarvan in meer mbo-beroepen sprake is. Rijwielhersteller is het ouderwetse, wat deftige woord voor dit beroep. Daar zijn nieuwe benamingen bijgekomen, die nieuwe aspecten van het vak naar voren halen. In het onderwijs wordt gesproken van de opleiding tot fietstechnicus, en in een omgeving die internationaal opereert spreken sommigen graag van bike doctors.
Zo draagt het fietsenvak oud en nieuw in zich. Het oude imago van werken-met-je-handen, van werk waarbij een overall je beschermt tegen olie en smeer, gecombineerd met nieuwe taken die up to date kennis van zaken op technisch gebied vereisen. In de fietswereld hebben zich nieuwkomers aangediend, die uit heel andere hoeken komen aanwaaien dan de jongens uit de arbeidersklasse van weleer. Er zitten heel kundige nieuwkomers tussen en mensen die weinig van fietsen weten. Het vak van fietsenmaker is niet beschermd. Iedereen mag het uitoefenen en dat heeft in de woorden van een van mijn zegslieden tot gevolg dat tegenwoordig ‘onder iedere stoeptegel iemand tevoorschijn komt die zich fietsenmaker noemt’. Volgens haar worden de fietsen steeds slimmer, maar de fietsenmakers steeds dommer. Ze vindt het een gevaarlijke ontwikkeling, want deze nieuwbakken fietsenmakers zijn niet in staat om de nieuwe ingewikkelde fietsen te begrijpen en die worden dan volkomen kapotgesleuteld hun fietsenwinkel weer binnengeschoven. Voor consumenten is de kwaliteit van monteurswerk niet goed te beoordelen.
Bij mijn onderzoek naar Gewoon werk was me al opgevallen, dat de fietsbranche zich aan het vernieuwen is. In 2010 werd de Tweewieler Academy opgericht, een samenwerkingsverband tussen fabrikanten, importeurs, retailorganisaties, retailbedrijven en het onderwijs. Dit kennis-, opleidings- en trainingscentrum is bedoeld om het vak een zetje te geven en meer jonge mensen voor het fietsenvak te interesseren. Toen de TWA werd opgericht waren dat er 500 per jaar. De TWA wil scholieren en (potentiële) medewerkers laten zien hoe aantrekkelijk het fietsenvak tegenwoordig is. ‘Het is leuk, afwisselend en uitdagend om in de tweewielerbranche te werken. De branche is veelzijdig, sterk in ontwikkeling, innovatief en high tech’, zo staat er op hun site te lezen. De TWA wil de versnippering in het onderwijs tegengaan en wil de professionaliteit in het fietsenvak bevorderen, door het onderwijs, op het mbo en in bedrijven, aan te passen aan wat de markt vraagt. Fietstechnici moeten over vakmanschap beschikken en ze moeten er hoge kwaliteitseisen op nahouden, ze moeten klant- en servicegericht zijn, een besef hebben van kosten, en ze moeten in staat zijn om problemen op te lossen. Ongeveer dezelfde eisen worden op Beroepeninbeeld, de beroepskeuze-site voor vmbo’ers, aan fietstechnici gesteld. Alleen ontbreken daar de hoge kwaliteitseisen en het probleemoplossende vermogen.
Door hun grote verscheidenheid laat het fietsenmakersvak zich niet zo gemakkelijk als één en hetzelfde beroep portretteren. Het is altijd een veelzijdig beroep geweest, waarin mensen monteerden, in de winkel stonden en een bedrijf runden. De handelingen die monteurs tegenwoordig verrichten zijn niet zo heel anders dan vroeger, maar de nadruk die ze leggen op design, de manier waarop de bedrijven georganiseerd zijn, de waarde die ze hechten aan klantgerichtheid – die elementen zijn eigentijds, en ze zijn in ieder geval in de innovatieve sectoren van de sector aan te treffen. Ik heb me vooral gericht op deze vernieuwende kanten van het vak, die ook een modelfunctie hebben voor anderen.
Vernieuwende bedrijven
Bij de twee innovatieve bedrijven die ik heb bezocht, VanMoof (opgericht in 2009) en Santos (opgericht in 1997), worden aan werknemers ongeveer dezelfde eisen gesteld als in het door de TWA geformuleerde profiel, maar in deze organisaties staan enthousiasme en nieuwsgierigheid ook hoog aangeschreven, naast ‘de dingen zo goed mogelijk willen doen’. Van medewerkers wordt verwacht dat ze mee willen denken. De fietsen die ze maken zien er aantrekkelijk uit, de werkplaatsen zijn opgeruimd – een wandje met gereedschap, grote laden met plastic bakjes waarin schroeven en moeren in soorten en maten zijn te vinden, maar ook high-tech kostbare apparatuur zoals de centreer-robot van Santos waarmee spaken worden gesteld. Ze zijn functioneel en modern georganiseerd, de house-style van beide bedrijven is modern en fris. Het ene bedrijf staat middenin de stad en uit de belettering aan de buitenkant is al af te lezen dat design daar een waarde is. Het andere staat op een nieuw bedrijventerrein en ook daar is veel aandacht aan de aankleding besteed.
De oprichter van Santos, Robbert Rutgerink komt oorspronkelijk uit de horeca en het ethos dat daar van kracht is vormt voor hem de richtsnoer voor zijn handelen. Alles draait om mensen, de klant is alles, en klanten krijgen de gelegenheid hun fiets te customizen. Contact is belangrijk. Op de website staan een telefoonnummer en een e-mailadres, niet een afstandelijk contact-formulier. Als medewerkers klagen over een overvloed aan mails en telefoontjes, waardoor ze niet aan hun werk toekomen, krijgen ze te horen dat dat nu juist hun werk is. Het bedrijf reserveert een dag in de week speciaal voor klanten die langs willen komen en die fietsen willen proberen. Er staat een hele rij testfietsen voor ze klaar, in alle modellen en alle maten. De rest van de week is het bedrijf van de medewerkers. Om die reden kwam het op die momenten ook ongelegen als ik met de mensen in de werkplaats zou praten.
In beide bedrijven zijn ontwerpers werkzaam, die met de verschillende producenten samenwerken om tot hoogwaardige fietsonderdelen te komen. Op die manier willen ze de kwaliteit van de artikelen verbeteren, en willen ze het uiterlijk van de fiets zo mooi mogelijk maken. Het kan even moeite kosten, om de producenten zo ver te krijgen. Zoals het bedrijf Rohloff dat eerst geen gekleurde naven wilde maken, maar dat inmiddels zo enthousiast is dat het deze ook voor andere bedrijven is gaan produceren. Santos maakt vooral toerfietsen, waarbij klanten de keuze hebben tussen een riemaandrijving en een kettingaandrijving. Het bedrijf wil zich onderscheiden door het allerbeste van het beste te leveren. Het wil de onderdelen net zo lang doorontwikkelen totdat ze zó goed zijn, dat ze niet te imiteren zijn. Dat gaat zo ver dat het bedrijf ook betrokken was bij de ontwikkeling van de nieuwe centreer-robot om de spaken te stellen. Santos hanteert de allerhoogste kwaliteitsstandaarden en zit daardoor in een duur segment van de markt. Behalve aan sportieve klanten levert het bedrijf ook aan de Nederlandse politie. En andere politiekorpsen, in Suriname, Bonaire en België, zijn ook kandidaten.
De ontwerpers van VanMoof hebben een ander doel. Zij willen een simpele en betaalbare grote-stadsfiets bouwen, en met dat doel werken ze samen met de producenten van bijvoorbeeld zadels en sturen. Ze maken geen kinderfietsen of bakfietsen, hun specialisatie is een fiets, waaraan zo min mogelijk kapot kan gaan – ‘hufter-proof’ in hun eigen woorden. Ze willen nog een stap verder gaan, en in de toekomst ook fietsen leveren met een chip die de fiets na een diefstal traceerbaar maakt. Taco Carlier, de oprichter van VanMoof, vindt fietsendiefstal een onderschat probleem. Mensen stemmen er hun gedrag op af. Ze kopen een afgetrapt exemplaar om de kans op diefstal te minimaliseren of ze gaan voor een goedkope nieuwe fiets naar een warenhuis. Fietsen zijn volgens Carlier wegwerpartikelen geworden – afgedankte fietsen blijven in de rekken achter, zie de campagne Klaar met je fiets van de Gemeente Amsterdam. Carlier wil dat graag veranderen. Van de fietsen die mensen aanschaffen is ongeveer 60% nieuw, ongeveer 40% is tweedehands. Het percentage dat in de vakhandel is gekocht is teruggelopen tot onder de 70%, terwijl verkoop via ‘branchevreemde’ bedrijven zoals warenhuizen rondom de 14% schommelt. (http://www.bovag.nl/data/sitemanagement/media/Kerncijfers%20Tweewielers%202014.pdf.)
Sinds kort heeft VanMoof een winkel annex showroom, waar mensen fietsen kunnen bekijken, testen en kopen. Ze kunnen ook on line bestellen. Op deze manier zijn ze minder afhankelijk van dealers. De firma heeft een internationale ambitie. Ze hebben dealers over de hele wereld, met positieve uitschieters zoals Japan waar mensen weg zijn van het moderne design van hun fiets. Ook in Berlijn en New York staan VanMoof-winkels op stapel.
Het is bedrijven als Santos en VanMoof gelukt om van de fiets een hip en hoogwaardig artikel te maken. Wie door de stad loopt en er op gaat letten, ziet dat veel bedrijven in dezelfde stijl werken. Qua design lijken moderne fietsen sterk op elkaar. De frames krijgen een modekleurtje dat de kopers zelf kunnen kiezen, de fietsen krijgen brede banden, zwarte velgen. Wie wie navolgt is voor mij niet goed te beoordelen.
Nieuwe ondernemers
Mijn zegslieden noemen het niet zo, maar ze beschouwen de fietsbranche in veel opzichten als ‘het oude ondernemen’. Ze houden enige afstand tegenover de gevestigde rijwielbranche, die zij ouderwets vinden. Zij willen het anders doen en oriënteren zich op nieuwere, meer dynamische sectoren zoals de IT. Zij willen niet als de old school rijwielhandelaren tegen hun klanten zeggen: ‘Ik heb hier nog een mooi fietsje voor u staan, echt iets voor u‘. Zij, de nieuwkomers, keren dat om. Zij stellen de vraag: ‘Waar hebt u uw fiets voor nodig?’. En daarna gaan ze kijken hoe ze aan de wensen en behoeften van een klant kunnen voldoen. Bij Santos kan je zelf je fiets samenstellen, customizen. Je kan bijvoorbeeld kiezen voor een wielaandrijving of een kettingaandrijving, je kunt de kleur van het frame kiezen, de belettering, het design, je kan sturen en zadels kiezen, je kan kijken welke accesoires je wilt hebben. Ook hun bedrijfsvoering verschilt. Zij maken geen reclame, maar doen alles via de sociale media. Ze gaan niet op zoek naar dealers, omdat die hen zo ook wel weten te vinden. Ze vinden het belangrijker dat monteurs goed zijn en hart voor de zaak hebben dan dat ze een mbo-2-opleiding hebben afgemaakt. Als ik Carlier vraag wie hij als zijn concurrenten ziet, reageert hij bijna verontwaardigd. Dat zijn niet de termen waarin hij denkt. Hij hanteert een Blue Ocean Strategy, die niet op vechten is gericht, maar op het creëren van nieuwe markten. Uitgaande van hun specifieke visie, bevindt zijn bedrijf zich in een eigen, specifieke niche.
Intern, in hun organisatie, zijn beide bedrijven ook vernieuwend en ook daarbij kijken ze naar IT-sector. De lijnen tussen monteurs en andere afdelingen, zoals sales, design en administratieve staf, zijn kort. Bij VanMoof zijn de monteurs bijvoorbeeld aanwezig bij het wekelijks overleg tussen deze verschillende afdelingen en hebben ze daar een eigen inbreng. Zij zijn degenen die in hun werk mankementen aan de fietsen signaleren, ze zijn goed in staat daarvoor oplossingen te verzinnen, en er wordt naar hen geluisterd. De monteurs zijn positief over dit overleg. Ze leveren een eigen bijdrage aan het bedrijf en zijn daar trots op. Ze laten me een beugel zien die een van hen heeft ontworpen, en die een steeds terugkerende klacht moet ondervangen.
Bij Santos verlopen de contacten tussen de medewerkers op verschillende manieren, maar ook daar zijn regelmatige contacten geregeld tussen mensen met verschillende functies en specialisaties – de productie, het telefoonteam, R&D en de administratie. Er zijn de korte stand-up sessies, waarbij de medewerkers ‘s ochtends vijf minuten bij elkaar komen om terug te kijken op hun werk van de vorige dag, te bespreken of de gestelde doelen zijn bereikt, welke problemen daarbij zijn gerezen, en hoe de plannen voor de volgende dag eruit zien. Het is een manier van werken die doet denken aan het dagelijks terugkerende ochtendrapport in een ziekenhuis, waarbij chefs de clinique, assistent-geneeskundigen en co-assistenten de belangrijke klinische gebeurtenissen van de afgelopen 24 uur bespreken. Daarnaast zijn er de twee-wekelijkse sprint-bijeenkomsten met R&D. Een van de methodieken die het bedrijf hanteert is de flexibele ‘scrum-methodiek’, een werkwijze die oorspronkelijk afkomstig is uit de rugby. Het is een competitieve methode die in de IT wordt gebruikt en die erop neerkomt dat multidisciplinaire teams samen een doel proberen te bereiken. Dat doen ze bij Santos ook.
Naast deze twee bedrijven heb ik ook fietsenwinkel Zijwind bezocht, een van de eerste moderne fietsenwinkels in Amsterdam. De winkel ziet er goed uit, maar is niet volgens een strak plan tot stand gekomen. De fietsenmakers hebben de ruimte over een langere termijn steeds wat verder verbouwd en uitgebreid. Ze maakten organisch gebruik van wat de locatie had te bieden. Een goede kast mocht blijven staan en kreeg een kleur die hun beviel, een gat naar beneden werd een glazen doorkijk. Ze verkopen fietsen van een beperkt aantal merken, en hebben alles wat je op een fiets nodig hebt in voorraad. In de winkel werken twee vrouwelijke fietsenmakers, Mieke van Ballegooijen en Elsa Brouwer. Ze werken achter een balie en daar zitten ook hun honden. Zijwind is een van de eerste winkels waar vrouwen het fietsersvak gingen beoefenen. Het bedrijf werd in 1983 door vier vrouwelijke fietsenmakers opgericht.
Het was de tijd van de kraakbeweging, van hoge werkloosheid, en van de vrouwenbeweging. In Amsterdam werd de vrouwenfietsenmakerij opgericht, bedoeld om te stimuleren dat vrouwen in mannenberoepen gingen werken. Daarin zijn ze zeker geslaagd. Er waren daar leerwerkplekken en je kon er met een uitkering aan de slag. Maar niemand had veel kennis van zaken en het schoot dan ook niet erg op, ieder probeerde er het wiel uit te vinden. Zijwind was jarenlang in de Amsterdamse volksbuurt De Pijp gevestigd en heeft de buurt zien gentrificeren. Inmiddels is de winkel een klein stukje verhuisd naar Amsterdam Zuid, maar veel van hun oude klanten zijn hun trouw gebleven. De mensen die nu kinderzitjes komen kopen kwamen vroeger als kleuters met hun eigen ouders mee. Een meisje komt met haar moeder haar trendy fiets ophalen en het is duidelijk een vertrouwd contact, waar beide fietsenmakers veel tijd aan besteden. Het spatbord wordt door moeder en dochter afgekeurd en wordt er weer afgehaald. Over een kleiner spatbord zijn ze evenmin tevreden. Zo een mooie fiets, daarop misstaat een spatbord. De fietsenmakers hebben er begrip voor. Dan maar met een hanenkam vol modder als het gaat regenen. ‘Hoe laat ben je klaar met hockey?’, vraagt een van hen. Dat brengt de moeder op een idee: ‘Ja natuurlijk, je moet ook nog lampen hebben’.
Een aantal kenmerken van deze moderne bedrijven is typisch voor deze tijd. Klantgerichtheid vinden ze allemaal belangrijk – bedrijven moeten maken wat hun klanten willen, en winkels moeten dat verkopen. Ook een oud en vertrouwd merk als Batavus hecht daar veel waarde aan. Die nodigt klanten uit om deel te nemen aan een consumentenpanel om zo mee te praten over de nieuwste fietstrends.
Nieuwe fietsenmakers
Een van de vrouwen van het eerste uur, Mieke van Ballegoojen, is bij Zijwind blijven werken. Zij kwam in het vak terecht nadat ze de havo had afgerond en een lerarenopleiding had gedaan. Na drie jaar vond ze het niet meer zo leuk om leraar te zijn en rolde ze de fietsenwereld in. Ze hield van techniek en fietsen waren haar van jongs af aan vertrouwd. Haar grootvader had een fietsenwinkel en bij haar thuis gold het adagium: ‘Je kan altijd nog fietsenmaker worden’. De drie mannen die in de werkplaats van VanMoof aan het werk zijn, hebben een minder grillige loopbaan. Jeroen (begin dertig) werkt er al anderhalf jaar, Geert (begin twintig) en Gerben van 19 jaar werken er korter. De jongste twee doen een Beroepsbegeleidende opleiding, (bbl) op het Automotive College, een ROC-school. Ze zitten in hun laatste jaar. Geert heeft eerder op niveau vier al een andere mbo-opleiding afgerond: handels-management. Daarna heeft hij 6 jaar gewerkt bij Halford, zowel in de montage van fietsen als in de winkel. Als de baas er niet was, nam hij diens taken over. Gerben werkte bij Sneltweewielers, die toerfietsen bouwen. Hij is daar weggegaan omdat ze hem geen vast contract wilden geven toen hij daar formeel aan toe was. ‘Jammer, maar ik heb het hier ook naar mijn zin.’ Vier dagen werken ze in de werkplaats, één dag gaan ze naar school. Daar krijgen ze fietstechniek. Gerben volgt ook Nederlands, Engels en wiskunde, maar voor die vakken heeft Geert vrijstelling. Over de leraren zijn ze niet zo tevreden. Een van hen is gespecialiseerd in auto’s en weet niets van fietsen. Het boek over fietsen leest hij aan de leerlingen voor. Geen van beiden vinden ze dat ze veel leren op school, en met hun kritiek wordt weinig gedaan. Ze leren het meeste in de praktijk, maar ze vinden het niet vervelend om naar school te gaan. Het is een leuke klas, het is gezellig, en je kan zo nu en dan iets vragen wat je niet weet. Ze doen het voor het ‘papiertje’. Collega Jeroen koos op zijn 17e voor het fietsenvak, omdat hij altijd iets met zijn handen wilde doen. In zijn vriendenclub zaten drie fietsenmakers. Hij is al veertien jaar van school en heeft daar even negatieve ideeën over als zijn jongere collega’s. Hij heeft daar niet veel geleerd. De leerlingen moesten de leraren corrigeren. Slechte scholen zijn kennelijk geen nieuw verschijnsel. Is het curriculum niet goed, is het een beroep dat gemakkelijker in de praktijk is aan te leren, wringt de combinatie school-praktijk?
De drie monteurs gaan gemoedelijk met elkaar om, met veel grappen en plagerijen. Ze gaan ieder hun eigen gang. Zonder veel overleg beginnen ze aan een taak en ronden die af. Geert ruimt op eigen initiatief een grote lade op met moertjes en schroeven. ‘Opruimen moet ook gebeuren’, zegt hij. ‘Ik had zoiets van ”Laat ik het nu een keer doen”’. Jeroen werkt het langste en kent inmiddels alle ins en outs van de VanMoof-fietsen. Die probeert hij aan zijn jongere collega’s over te dragen. Alle truukendozen die hij in de loop der jaren heeft geleerd. Als één fiets niet wil en als het Gerben niet lukt om verder te komen, komt hij te hulp. Een beugeltje is niet goed recht te krijgen. Het is het nieuwe type beugeltje dat Jeroen heeft ontworpen. Probleem is dat het voor een mannenfiets is ontworpen en dat monteurs het onderdeel bij de montage moeten aanpassen aan een damesmodel. Ze krijgen een discussie over de vraag of dat wel mogelijk is, nieuwe beugels in een oude fiets monteren. Bij deze fiets kan het eigenlijk niet. Na langdurig gepruts, met geïmproviseerd gereedschap zoals een stukje schuimrubber uit fietsverpakkingen om er recht langs te kunnen kijken, zegt Jeroen. ‘Ach het komt wel goed, zoals altijd.’ En later als ze het mooi vinden, zegt hij: ‘Zo, het is net aan, het is goed genoeg, je moet ook rekening houden met onze tolerantiegrens.’ Alledrie helpen ze elkaar. Als een van hen zoekt waar een euvel vandaan komt, suggereert de ander: ‘Kan het zijn dat een kabeltje is losgeschoten?’ En dat is inderdaad het geval.
Hun taken bestaan uit het onderhoud van leenfietsen, en het repareren van fietsen waar nog garantie op staat. Ook controleren ze of de fietsen die in de winkel worden verkocht afleveringsklaar zijn, als een check op de fabricage. En ze herstellen de ‘probleemfietsen’, waarmee in de assemblage iets verkeerd is gelopen. Die worden door DURF, de Utrechtse RijwielFabriek die de VanMoof-fietsen assembleert, hun kant opgestuurd. DURF noemt zichzelf niet een sociale werkplaats, maar een social firm, waar ‘jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt’ werken. Ongeveer vijf mensen met beperkingen, zoals bijvoorbeeld autisme, werken daar. De monteurs lopen de fietsen die bij hen binnenkomen van a tot z door, omdat ze niet weten hoe die fietsen eraan toe zijn. Ze weten niet of er iets aan de hand is en wat er aan de hand is. Die grondige check is de enige manier om er zeker van te zijn dat een fiets helemaal goed is. Jammer genoeg moet er vaak toch iets aan gebeuren. ‘Wij weten het als er in de toekomst problemen zijn te verwachten. Wij zijn fietsenmakers. Een leek ziet dat niet.’ Tussendoor doen ze andere klusjes, zoals de muziekboxen ophangen in de winkel, een fiets klaarmaken die model moet staan op een beurs in Italië, een fiets controleren en opsturen naar een klant in Heerlen, een zending bagagedragers met alles erop en eraan inpakken en naar Hong Kong sturen.
De twee jongens die nog op school zitten zijn hier terecht gekomen via een vacature op Tweewieler.nl. Jeroen heeft ook gesolliciteerd op een vacature die hij op het internet heeft gevonden. Hij wilde wel eens iets anders en dacht dat hier te vinden en dat is inderdaad zo. ‘Je hebt allemaal het VanMoof-virus. Je gaat er volledig voor om het onmogelijke mogelijk te maken.’ In gewone winkels staan fietsenmakers in de winkel en staan ze te monteren, zo zegt hij. Maar hier doe je mee aan het bouwproces. Dat is leuk om te doen en het wordt gewaardeerd. Jij bent de producent. Als iemand een klacht heeft, heb je niemand op terug te vallen. Je kan niet de producent bellen, zoals een ‘gewone’ fietsenmaker doet maar je moet er zelf iets op verzinnen. Normale fietsenwinkels bellen hen als ze een probleem hebben. Zo staan ze vooraan in de rij. Zij geven klachten van consumenten door, zoals remmen die niet goed genoeg zijn afgesteld. Het leuke van het bedrijf is dat ze een eigen inbreng hebben, die gewaardeerd wordt. Ze kunnen daardoor iets voor het bedrijf betekenen. Jeroen heeft voor zichzelf ook een VanMoof-fiets gemaakt, gecustomized, met blauwgroene wielen. Not for sale hebben zijn collega’s erop gezet. Klanten mogen niet denken dat deze bijzondere fiets leverbaar is.
Ook bij andere fietsmerken krijgen de bouwers van fietsen tegenwoordig meer ruimte. Zo geeft het merk Koga iedere fiets een soort paspoort mee, waarop naam en toenaam van de maker staan. Soms schrijven monteurs alleen hun voornaam op, soms voegen ze een foto toe en beschrijven ze hun hobby’s. Als je in de werkplaats gaat kijken zie je dat het inderdaad zo gaat, zegt Mieke van Ballegooijen. Monteurs krijgen alle onderdelen van één fiets en die bouwen ze dan helemaal zelf op, van begin tot eind. Volgens haar komt het de kwaliteit ten goede. Op deze manier wordt de industriële arbeidssplitsing ongedaan gemaakt; de fietsenmakers krijgen de credits voor hun weigen werk, ze worden uit de anonimiteit gehaald en ze worden een individu .
Fietsen in de eenentwintigste eeuw
In dit portret van het fietsenmakersberoep draait het om de veranderingen die zich in de fietsensector hebben voltrokken. Binnen een allang bestaande branche zijn nieuwe bedrijven opgericht door mensen die zich niet goed thuis voelen in de oude verhoudingen; die meer verwantschap voelen met innovatie, high-tech, IT-bedrijvigheid. De oprichters houden van fietsen en benadrukken de aantrekkelijkheid ervan. Fietsen zijn goedkoper dan de auto, ze nemen minder plaats in, ze zijn snel en wendbaar in het verkeer. Ze hebben geen brandstof nodig. Hun uiterlijk maakt ze geliefd als objecten in etalages en op beurzen.
De oprichters van VanMoof vonden fietsen in New York zo heerlijk, dat ze iedereen dat plezier willen bezorgen, en daarin ligt hun motief om met de grote-stadsfiets te komen. De oprichter van Santos is ook een liefhebber. Hij houdt van wedstrijden en vooral van mountainbiken. En Mieke van Ballegooijen zegt over de fiets: ‘Hij staat zo dichtbij je. Heel anders dan een auto. Iedereen heeft een fiets.’ Zij denkt dat fietsen vroeger alleen iets voor vrouwen en kinderen was, en dat mannen in de auto reden. Maar tegenwoordig fietst bijna iedereen, ook immigranten en touristen tref je vaker op de fiets aan. Tussen 1996 en 2013 is het fietsenpark in Nederland toegenomen van circa 16 miljoen tot circa 22,3 miljoen. Die groei heeft zich in de steden afgespeeld, waar overvolle en uitdijende fietsenrekken de populariteit van de fiets demonstreren. Wie met een kinderwagen of rollator over straat loopt, krijgt het op de stoepen steeds moeilijker.
Volgens de historicus Harry Oosterhuis zijn fietsen in de Nederlandse fietscultuur van oudsher gebruiksartikelen, maar fietsen heeft wel een ontwikkeling doorgemaakt van statussymbool naar vervoersmiddel voor de massa. Veel mensen hebben tegenwoordig meer verschillende fietsen: een fiets om naar het werk te gaan, een bakfiets voor de kinderen, een toerfiets voor de weekends. En in het fietsbezit spelen steeds elementen van conspicuous consumption een rol. Modieuze kleuren, accessoires, nieuwe vormen – mensen hechten eraan.
Binnen deze veranderende verhoudingen verandert het beroep van fietsenmaker van gedaante. De fietsenbranche krijgt banden met andere innovatieve sectoren, de bouwers van fietsen identificeren zich eerder met ondernemers buiten de fietsenbranche. De associatie met de oude arbeidersklasse wordt minder sterk, hoog en laag werken in sommige bedrijven minder gescheiden en houden contact. De afstand tussen fietsenmakers, ontwerpers, producenten van fietsonderdelen is daardoor kleiner. Naar de monteurs wordt meer geluisterd, waardoor het prestige van het vak verandert. Althans, in sommige bedrijven. Het is kenmerkend voor de fietsensector dat zich daarbinnen grote veranderingen voordoen, maar die veranderingen zijn niet in alle bedrijven aan te treffen. Het vak van fietsenmaker laat in al zijn variatie de sporen van deze ontwikkelingen zien.