Voor Rogier van Reekum, ter gelegenheid van zijn promotie op 18 december 2014, aan de Universiteit van Amsterdam
Wij sociologen deinen mee met het tijdsgewricht. Zo zijn families en gezinnen tegenwoordig in het vak niet erg in de mode, en nationalisme juist wel. Maar dat nationalisme aan belang heeft gewonnen, betekent nog niet dat families aan belang hebben verloren. En hetzelfde kan over individualisering worden gezegd. Ook die ontwikkeling heeft gezinnen en families niet minder belangrijk gemaakt. Dat idee besprak ik met Rogier van Reekum, nog in de mooie tuin van de Oude Hoogstraat, leunend tegen de Waalse kerk.
In mijn eigen onderzoek kwam ik verschillende keren iets tegen dat me hieraan herinnerde. Beide voorbeelden zijn niet in mijn boeken terechtgekomen. Ze gingen net over iets anders dan waarover ik het in die boeken wilde hebben. Ik geef beide fragmenten aan Rogier. Wie weet kan hij ze nog eens gebruiken, als hij bezig is met nationalisme, met de natiestaat, met staten en burgers, met loyaliteiten op verschillende niveaus.
1
Onderzoek op een vmbo-school (zie: Het vmbo als stigma 2010)
In de pauze raak ik aan de praat met een meisje, dat vertelt dat zij op school vooral met haar familie optrekt. Dat ze naar die bepaalde school gaat, is omdat familieleden daar ook naartoe zijn gegaan. Die familieleden helpen elkaar wegwijs, de oudere leerlingen beschermen de jongere. Het meisje heeft acht nichten en neven op die school, en ze doen alles samen. In de pauze komen ze bij elkaar en eten ze met elkaar. Ze wisselen Surinaamse koekjes uit. Ze gaan ook bij elkaar slapen, ze gaan samen uit, en in de vakantie gaan ze met dezelfde vlucht met zijn allen naar Suriname. Ze hebben eigenlijk niemand anders nodig. ‘De familie is hecht’, zo zegt een van hen. Die hechtheid maakt dat het niet gemakkelijk is om je er als buitenstaander bij aan te sluiten.
2
Onderzoek op de distributie-afdeling van het AMC (zie: Gewoon werk 2014).
De mensen die op deze afdeling werken zorgen voor al het vervoer. Ze komen overal in het ziekenhuis, gemiddeld leggen ze 12 à 15 kilometer per dag af. Ze brengen alles rond: van pakketten tot voeding, van een peperdure kunstknie die op de operatiekamer moet worden afgeleverd tot alle soorten afval – papier, karton, gewoon restafval, radio-actief afval, specifiek ziekenhuisafval, chemisch afval.
Over de mensen die er werken, zegt hun leidinggevende: ‘Het zijn de minst opgeleide tak mensen. Je begint gewoon onderaan. Je bent van school afgegaan, je hebt je opleiding niet afgemaakt. Je kan altijd gaan werken, want je hebt twee handen en twee voeten en huppakkee je kan aan de gang. Dan kom je in dit soort werk terecht.’ Sommigen zijn schoolverlaters, allen zijn vrijbuiters, en dat maakt het niet simpel om aan dit gezelschap leiding te geven. Maar leiding wordt ook gegeven in familieverband. Bij de afdeling voor transport werken een paar families, een oom en een paar neven, een vader en zijn zoon, een paar broertjes. Mijn zegsman vertelt geamuseerd dat hij laatst hoorde ‘dat de zoon van zijn vader op zijn flikker kreeg’.
3
Beide voorbeelden zeggen iets over loyaliteiten en identiteiten in familieverband, over overlappende en verschuivende identificaties. Het voorbeeld van de scholieren laat zien hoe een identificatie met een etnische groep én met een familie kan samenvallen. Het laat ook zien dat dergelijke loyaliteiten haaks staan op menging. Het voorbeeld van de werkende families heeft iets anachronistisch. Ook in de 19e eeuw gingen gezinnen in hun totaliteit bij een baas werken.
Wat zou Rogier met deze familiebanden doen?