Een miniportret van een rechtvaardige tweeling: Coos en Roelof van Daalen, geboren 29 juni 1917.
Rineke van Daalen
Geachte aanwezigen, lieve vrienden en familie
Laat ik beginnen met mijn vreugde erover uit te spreken dat Roelof en Coos van Daalen vandaag (15/2/2017) als Rechtvaardigen onder de Volkeren worden onderscheiden. Onze familie is blij dat hun rol in de oorlog op deze manier zichtbaar wordt. Dank aan Shari Deira.
Ik zal van deze rechtvaardige tweeling een kort en bij elkaar gesprokkeld portret geven. Roelof was onze vader, die van mijn broer, mijn zussen en mijzelf. Coos was zijn tweelingzus, onze tante. Over hun rol in de oorlog zijn ze altijd zwijgzaam en bescheiden geweest. Het waren geen opscheppers. Ons hebben ze achtergelaten met een brokkelig beeld en met veel open vragen.
Wat we wel weten, dat is dat we hier zonder de tweeling niet zouden zitten. Ze waren op verschillende manieren betrokken bij de bescherming en redding van onze familieleden: onze overgrootmoeder Rachel Schaap-Rozelaar, onze oma, Sophie van Oven-Schaap, onze opa, Emanuel van Oven, onze moeder Ellen van Daalen-van Oven, onze tante Louki Kassies-Van Oven en onze oom Bob van Oven. In augustus 1943 vluchtte Ellen uit de trein en zag kans om met een broodautootje en in haar verpleegstersuniform het station uit te komen en onder te duiken bij de tweeling Van Daalen in hun huis op de Reguliersgracht. Haar broer en zus waren daar soms ook aan te treffen. Daarnaast hielp de tweeling bij het zoeken van onderduikadressen, onder andere voor oma en opa die bij Zus van Roojen op de Stadhouderskade zaten. Ze redden meer mensen, zoals de kinderen van Leo en Bep Kaas. En de tweeling deed nog veel meer: ze zaten diep in de illegaliteit, ze vervalsten persoonsbewijzen, deden koerierswerk, waren betrokken bij de verdeling van voedsel, bonnen en wapens. Over die activiteiten zouden we nu veel meer willen weten.
Nauwelijks volwassen liep de tweeling grote risico’s. Ze waren nog geen 23 toen de oorlog begon. Ze woonden nog in hun ouderlijk huis en hun familiebrieven laten zien dat ze in het begin van de oorlog nog echt deelnamen aan het gezinsleven. Iedereen bemoeide zich met iedereen. Samen met hun ouders schreef de tweeling brieven aan hun zusje Magda, die Montessori-juffrouw was in Sneek. ‘Vader zal ook nog wel een beetje krabbelen …’ ‘Moeder popelt van ongeduld om het schrijfwerk van mij over te nemen…’. De brieven gingen over huiselijke kwesties, verjaardagen en de cadeautjes die ze elkaar wilden geven, over de natuur die in de lente weer tot leven kwam. De wereldgebeurtenissen kwamen zijdelings aan bod. Wanneer Coos en Roelof in 1939 terugkomen uit respectievelijk Parijs en Zwitserland schrijft oma Van Daalen bezorgd: ‘Als je hoort wat Coos en Roelof over de stemming aldaar vertellen, dan durf je niet te geloven aan het prachtig ideaal ‘De Verenigde Staten van Europa”. Het zijn woorden die op dit moment een griezelige actualiteit hebben.
Wat wij weten over hun voorgeschiedenis is dat de familie Van Daalen door en door sociaal-democratisch was: De blauwe knoop, Esperanto, de Wereldbibliotheek. Opa hield een vakbondsspreekuur aan huis. Thuis musiceerden ze, en Roelof speelde viool. Hun lagere school was een moderne Montessorischool, de Amsterdamse Montessori School, waar een aantal van Roelofs kleinkinderen later ook naartoe zouden gaan. Ze waren van huis uit alert op de politieke ontwikkelingen.
Roelof kreeg op school ‘vreselijke herrie’ omdat hij het Verdrag van München verschrikkelijk vond. Zijn medescholieren vonden het juist prachtig en dachten dat met het verdrag de oorlog was afgewend. Maar hij zag het als een uitstel, dat Duitsland gelegenheid gaf zich nog beter voor te bereiden. En om een beeld van Coos te geven: Ze schrijft over haar ergernis over de oranjegekte bij de verloving van Juliana. Ze kocht meteen rode dahlia’s als tegengif. En ze vertelt over een bijeenkomst van Het plan van de arbeid, waar ze Koos Vorrink hoorde spreken. Ze zijn zo uit het boekje van de Sociaal-Democratische zuil weggelopen. Dit soort gebeurtenissen laat iets zien van de manier waarop ze in de wereld stonden.
De tweeling had een eigen bedrijf, waarmee Roelof en Freddy Speyer aan het begin van de oorlog begonnen op een zolderkamertje in het huis van de familie Van Daalen op de Admiralengracht. Freddy Speyer werd later verraden en is door de Duitsers vermoord. Hun bedrijf heette Ku-mi-ka. Ze zochten naar producten waaraan behoefte was ‘vanwege de veranderingen’. Zoals portefeuilles, die er voor de oorlog niet waren omdat er bijna geen papieren geld was. Daarmee kwamen ze als eerste op de markt en ze maakten er een enorme klapper mee. Ze maakten hoesjes voor bon-étuis en persoonsbewijzen – die wij na de oorlog jarenlang voor onze busabonnementen hebben gebruikt, in vrolijke kleuren, en van nogal armzalig materiaal. Maar hun productie was veel breder, ook tabakszakken, kammenétuis, stamkaartétuis van Gerzon, manchetknopen in nationale kleuren, vignetten, vingerdoeken, tassen, fotoalbums. De productie was uitbesteed, voor een deel aan thuiswerkers. Ook aan de familie Van Oven die poppen voor Ku-mi-ka maakte. Dat bedrijf liep onwaarschijnlijk goed, zo goed dat de twee konden verhuizen naar Reguliersgracht 86.
Vanuit dat huis onderhielden Roelof en Coos de contacten tussen de ondergedoken familieleden Van Oven. Die schreven elkaar hartverscheurende brieven, waarin je hun worsteling ziet met de onderduik, en waaruit een diep verlangen spreekt om elkaar zonder angst en in vrijheid te kunnen ontmoeten. Dat verlangen om elkaar te zien op verjaardagen of zomaar is steeds aanwezig, naast positieve bezweringsformules ‘Heb maar een gezellige dag, toch proberen hoor’, ‘Jongens het valt heus wel een beetje mee, hoor. Het is net hoe je het opvat.’ Dit soort uitspraken komt vaker voor dan angst. Soms figureren Roelof en Coos in hun briefwisseling. Over Roelofs rol als postbode schrijft Louk in een brief aan – ik denk – haar ouders: ‘Ik had nooit gedacht dat ik zo naar Roelof verlangen kon. Hij is waarachtig een schat. Wat bezorgen we die mensen toch een moeite en last.’
Wat wij nu zouden willen weten en niet meer kunnen vragen was hoe Roelof en Coos in de illegaliteit terecht kwamen. Hun sociaal-democratische achtergrond lost dat raadsel niet op. Rolden ze in het verzet door hun vriendenkring, raakten ze betrokken door de Joodse contacten die Roelof op zijn werk had?
Vragen naar opvoeding en persoonlijkheid worden meestal over de daders, over de slechte kant, gesteld, maar over de goede mensen die hun leven waagden zijn zulke vragen minstens zo interessant. Hoe kwamen ze ertoe om hun leven voor anderen in de waagschaal te stellen en hoe beleefden ze dat?
We kunnen het niet meer vragen.
–—-