Home

Een schort met een verhaal

Rineke van Daalen

Vraag kinderen uit één gezin een bepaald verhaal uit hun jeugd te vertellen, en je krijgt verschillende dingen te horen. Ook van het verhaal hieronder hebben wij verschillende versies. Wat mama ons vertelde en wat ze wegliet was afhankelijk van het moment. Onze leeftijd zal hebben meegespeeld en haar eigen stemming. Soms was het niet de bedoeling dat we het verhaal hoorden, maar juist dan zaten we met gespitste oren te luisteren als ze het aan een derde vertelde.

In de zomer van 2013 ruimen we mama’s huis aan de Nieuwe Keizersgracht leeg. Ze heeft daar de laatste achttien jaar van haar leven gewoond en ze is daar overleden. Het huis staat op de plaats waar vroeger het Nederlandsch Israëlitisch Ziekenhuis stond. Daar heeft ze in de oorlog een poos als analiste gewerkt, samen met haar familie. Haar vader werkte als portier, haar moeder als assistente in het laboratorium en haar broer was koksmaatje. Het was een van de weinige plaatsen waar Joden nog mochten werken. Ze vertelde ons er weinig over. Een enkele anekdote, zoals het verhaal van de hoogleraar die zo verguld was met de nieuwe uitvinding van DDT, dat hij het wondermiddel tegen luizen en vlooien enthousiast op de hoofden van zijn medewerkers strooide.

Op 13 augustus 1943 werd het ziekenhuis ontruimd en de zieken en het personeel werden op transport gezet. Het was een van de laatste razzia’s in Amsterdam. Onze familie had het geluk dat ze wist te ontkomen. Opa en oma stapten in een bus die bestemd was voor mensen met een besmettelijke ziekte. Zodra ze kans zagen gaven ze elkaar een arm en liepen vastberaden weg, geholpen door een Duitse soldaat die de andere kant op keek. Mama’s jongste broer zocht zijn toevlucht in hun eigen huis. Mama bleef nog een nacht om de achtergebleven zieken te verzorgen. Op de 13e augustus vluchtte ze weg en verstopte zich in een wc in een van de leeggehaalde huizen in de Peperstraat, in de Jodenbuurt van Amsterdam. Ze werd daar door Duitsers uitgehaald en in een trein richting Westerbork gezet. Tegenover haar zat een man die haar vroeg of ze nog familie in Amsterdam had. Hij wilde zelf niet vluchten, omdat zijn vrouw en zijn zoontje in Westerbork zaten. Maar hij spoorde mama aan om zo snel als ze kon uit te stappen. ‘Je hebt een uniform aan, je kan zo doorgaan voor iemand van het Rode Kruis. Klim daar achterin die Rode-Kruis-auto met brood.’ Mama deed wat hij zei en zo redde deze onbekende man haar leven. Ze werd nog een keer geholpen: de broodvervoerder zette een grote broodmand over haar heen en zo verliet ze het station. Op de Reguliersgracht kende ze mensen waar ze zou kunnen onderduiken: papa en zijn tweelingzuster. Daar liet ze zich afzetten en de rest van de oorlog is ze daar ondergedoken geweest.

In 2012 is ze overleden. Bij het opruimen van haar huis, komen we in een kartonnen doosje een keurig opgevouwen en gestreken schort tegen. Ontroerd realiseren we ons wat we hebben gevonden. Hier in haar onttakelde huis waar ze zelf niet meer is hebben we het uniform in handen dat ze bijna zeventig jaar geleden bij de ontruiming van het ziekenhuis heeft gedragen. Voor ons maakt het schort haar vlucht tastbaar. Voor haar is het een relikwie dat ze al die jaren heeft gekoesterd, maar dat ze ons nooit heeft laten zien. Ze heeft ons alleen het verhaal dat erbij hoort verteld, onnadrukkelijk, als een van de dingen die haar in de oorlog zijn overkomen. Ze vertelde het terloops en in flarden, gestandaardiseerd, zonder veel emoties. Zo heeft ze de regie over haar eigen verhaal gehouden. Het schort hebben we gefotografeerd en aan het Joods Historisch Museum gegeven.