James Scott vindt dat scholen ons te gehoorzaam maken. Wat voor soort kinderen willen we?
Over productiviteit zijn meer vragen te stellen dan over kosten en efficiëntie. Welk soort mensen worden door fabrieken, scholen, gezinnen en andere instellingen geproduceerd? Welke vermogens en vaardigheden hebben mensen in die instellingen ontwikkeld? Welke vermogens hebben ze juist verloren? Denk daarbij aan een breed spectrum. Lassen of lezen vallen er onder, maar ook samenwerken, zich aanpassen, creativiteit ontwikkelen. Naar deze maat gemeten scoort de lopende band slecht, terwijl je van scholen mag verwachten dat die juist heel hoog uitkomen.
Met dit soort kwesties houdt James Scott zich bezig in Two Cheers for Anarchism, Six Easy Pieces about Autonomy, Dignity, and Meaningful Work and Play (2012) . Scott is de schrijver van Seeing like a State. How Certain Schemes to Improve the Human Condition Have Failed (1998). In dit nieuwere boek werkt hij de anarchistische kant van zijn blik op de wereld verder uit.
James Scott heeft weinig vertrouwen in de werking van instituties, waarin mensen in verzorgingsstaten leven. Die grootschalige collectieve instellingen hebben een hiërarchische opzet met elkaar gemeen. Ze hebben autoritaire verhoudingen en ze zijn ingesteld op de disciplinering van de mensen die ervan gebruik maken. Kijk bijvoorbeeld naar de infantiliserende manier waarop oude mensen in veel verzorgingstehuizen worden behandeld, kijk hoe kinderen op school in een bepaald keurslijf worden geperst, kijk naar de eisen die aan werkenden worden gesteld. Het leven in instellingen resulteert erin dat mensen zich onderdanig gaan gedragen. Volgens Scott staat die onderdanigheid haaks op de mondigheid die van democratische burgers wordt verwacht. De inschikkelijkheid van personen die zich hebben gevoegd naar de eisen van instellingen ziet hij als ondermijnend voor de vitaliteit van de democratie.
In Two Cheers for Anarchism is een serie voorbeelden te vinden van instellingen die wél volgens open principes zijn opgezet en die andere kwaliteiten koesteren dan gehoorzaamheid. Zo beschrijft Scott een speeltuin in de jaren 1940 in Denemarken, die zo was ontworpen dat kinderen er zelf vrij spel hadden. Geen kant-en-klare glijbanen, schommels en zandbakken, maar schoon zand, grind, hout, spijkers en hamers waarmee kinderen aan de slag konden gaan. De speeltuin was bijzonder in trek en kinderen maakten er intensief gebruik van, zonder dat volwassenen toezicht op hen hielden. Toen de idylle werd verstoord, omdat sommigen gereedschap hadden verstopt en de speeltuin hadden geplunderd bleken de kinderen zelf in staat de problemen op te lossen, en al doende creëerden ze met elkaar een nieuwe gemeenschap. Aan de hand van de speeltuin demonstreert James Scott hoe openheid mensen flexibel maakt. Ze krijgen een soepelheid, die ontbreekt wanneer ze vastzitten in de routines die bij efficiëntie horen.
De Deense speeltuin beantwoordde aan de behoeften van kinderen om te spelen. Volgens Scott is dat geen luxe extraatje, maar iets noodzakelijks voor de ontwikkeling van hun fysieke vermogens en hun affecthuishouding, van hun aanpassingsvermogen, hun vertrouwen en het gevoel erbij te horen. Spelen ziet hij als even belangrijk als slapen en dromen. Belemmer je zoogdieren in hun spel, dan belemmer je hen om volwassen te worden. Het bleek dat kinderen in deze speeltuin meer en andere talenten ontwikkelden dan op school.
Net als fabrieken of andere instellingen brengen scholen een bepaald soort mensen voort. In de vorming van leerlingen ligt zelfs hun bestaansrecht. Scholen kunnen leerlingen maken, maar ook breken. Wat voor soort mensen leveren scholen af, en wat voor soort mensen willen ze afleveren? Scott brengt het hele scala aan schoolprogramma’s in beeld, het openlijke, officiële curriculum en de verborgen onderstroom. De smalle reeks waarden waarop kinderen in het onderwijs worden getest en beoordeeld, met analytische intelligentie aan de top en met verwaarlozing van al die vermogens die mensen daarnaast bezitten en die in het onderwijs nauwelijks meetellen. Denk aan verbeeldingskracht, mechanische intelligentie, creatieve intelligentie, emotionele intelligentie, ethische intelligentie, sociale intelligentie, talent voor dansen, tekenen, musiceren. Al die talenten nemen op school een marginale plaats in en hebben daar de status van franje.
Maar het verborgen curriculum is minstens even belangrijk als de smalle waarden die in de toetsen worden getest. Kinderen leren op school discipline en een tijdsbesef, ze leren te luisteren en stil te zitten. In 2003 schreef ik daarover met Ali de Regt, in een artikel waarin we de twintigste-eeuwse veranderingen lieten zien in juist deze kant van het schoolse leven. De veranderingen die we constateerden gaan in de richting van meer vrijheid, maar ze zijn zeker niet eenduidig. Scholen worden tegenwoordig zo gebouwd dat kinderen zich vrijer kunnen bewegen, ze zitten niet meer op vaste bankjes maar op losse stoeltjes, en ze mogen opstaan en vrij rondlopen. Ze krijgen meer verantwoordelijkheid voor de voortgang van hun eigen werk, maar klassikale lessen blijven bestaan. Schoolregimes zijn minder streng geworden, maar toetsregimes en de selectie van kinderen zijn juist verscherpt, de waarderingsschaal van vermogens is eerder versmald dan verbreed, en de leerplicht is steeds verlengd – anno 2014 moeten jongeren tussen de 5 en de 18 jaar onderwijs volgen.
Welke sporen laat dat alles in de ontwikkeling van kinderen na? De grotere zelfstandigheid die tegenwoordig van kinderen op school wordt verwacht staat niet zonder meer gelijk aan meer vrijheid of meer keuzen, evenmin is sprake van een veelzijdiger ontwikkeling van hun vermogens. Wat wel gebeurt is dat kinderen tegenwoordig minder van buitenaf worden gedwongen, in een hiërarchisch en streng klassikaal stelsel. Tegenwoordig wordt van hen verwacht dat ze een persoonlijkheid ontwikkelen die in staat is tot een hogere mate van zelfdwang. Maar het keurslijf van scholen maakt dat veel van hun talenten worden verspild. Ze internaliseren de waardenhiërarchie en stemmen hun gedrag daarop af. Dat geldt voor alle leerlingen, maar in het bijzonder voor meer dan de helft van alle 12-jarigen die in Nederland op basis van hun Cito-score naar het voorbereidende beroepsonderwijs (vmbo) worden gestuurd. Vergeleken met het algemeen vormende onderwijs (vwo), wordt het vmbo als tweede keuze gezien. Het vwo is immers de toegangspoort voor goede banen en een reeks van privileges.
In plaats van deze tweedeling zou een pluriformer onderwijsaanbod alle leerlingen ten goede komen, vooral de vmbo’ers. In een pluriformer stelsel zouden zij zich breder en dieper kunnen ontwikkelen.