Hoe worden de menselijke producten die scholen afleveren gemeten? Hoe kunnen we dat beter doen?Een batterij aan testen is voorhanden, met in Nederland de Cito-toets als mijlpaal aan het eind van de basisschool, en met het OECD Programme for International Student Assessment (de PISA-scores) als internationale standaard voor 15-jarigen De bekwaamheden die op school meetellen worden op wereldschaal als belangrijk erkend. Hoe smal dat schoolse format is, dat is af te lezen uit de toetsen die gangbaar zijn.
Scholen kunnen echter net zo goed met andere maten worden gemeten.In Two Cheers for Anarchism stelt James Scott heel andere standaarden voor om scholen te beoordelen. Scott zoekt naar een maatstaf die tot uitdrukking brengt welk soort mensen scholen voortbrengen. Naar analogie van het Bruto Binnenlands Product noemt hij deze maatstaf het Bruto Menselijke Product. Staan scholen open voor de doelen en talenten van leerlingen?
Hier doen zijn ideeën enigszins denken aan The Capabilities Approach , ook wel genoemd The Human Development Approach, die Martha Nussbaum en Amartya Sen hebben ontworpen. Deze benadering is een manier om de kwaliteit van leven van een bevolking te meten, een alternatief voor het beoordelen van de economische ontwikkeling aan de hand van het Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking. In Creating Capabilities (2011) legt Nussbaum in kort bestek aan de geïnteresseerde leek uit wat deze benadering inhoudt.
Het gaat Nussbaum niet om het gemiddelde welzijn van een bevolking, maar om de mogelijkheden waarover ieder individu afzonderlijk kan beschikken. Haar invalshoek is breder dan die van Scott. Ontwikkeling gaat bij haar niet alleen over economische groei en levensstandaard, maar ook over gezondheid, onderwijs en nog veel meer. Capabilities laten zich volgens haar niet vangen in één numerieke schaal. Ze zijn divers, hun onderlinge relatie is niet altijd duidelijk, en ze kunnen tegen elkaar indruisen. Het vermogen om een humaan leven te leiden en niet vroegtijdig te sterven valt eronder, maar ook vermogens als spelen, de beschikking over een lichamelijk goede gezondheid, inclusief goede voeding, in staat zijn kinderen te krijgen en een dak boven je hoofd; lichamelijke integriteit en het vermogen je zintuigen te gebruiken, je verbeeldingskracht en je denkvermogen; ook emotionele vermogens om bindingen aan te gaan vallen eronder, om lief te hebben en verdrietig te kunnen zijn, naast het vermogen om politiek te participeren. Nussbaums centrale vraag luidt: ‘What are people actually able to do and to be? What real opportunities are available to them?’
Creating Capabilities is bedoeld als de filosofische grondslag voor een nieuwe standaard om de ontwikkeling en de kwaliteit van leven van een bevolking te beoordelen, een standaard die breder is dan het economische BBP/GDP, met ruimte voor respect voor gelijkheid en waardigheid. Nussbaum en Sen hebben deze alternatieve maatstaf de Human Development Index genoemd. Daarin gaat het om de kansen die ‘goede samenlevingen’ aan burgers bieden, en om de vrijheid van burgers om zelf te beslissen wat ze met die kansen doen. Nussbaum en Sen zijn erin geslaagd om de HDI internationaal ingang te doen vinden.
De GDP, de HDI, de PISA-scores – als zulke maatstaven eenmaal zijn ingevoerd, krijgen ze onvermijdelijk een eigen dynamiek en gaan beleidsmakers, politici en overheden zich daarop richten. Die werking is vaak corrumperend. James Scott laat zien hoe gedrag door beleidsmaatregelen gekoloniseerd kan worden. Wetenschappers gaan elkaars werk citeren om een hogere citatiescore te krijgen, ouders zorgen ervoor dat hun kinderen toetstraining krijgen, leerlingen stemmen hun gedrag calculerend op hun cijferlijst af, leerkrachten verwaarlozen de vakken die niet getest worden. Is dat een reden om van internationale standaarden af te zien? Is het wel mogelijk om toetsen te ontwerpen die meten wat ertoe doet en die niet corrumperend werken?
Het beantwoorden van die laatste vraag is cruciaal voor wie zich met onderwijs bezighoudt. Het is belangrijk om de grondslagen van het huidige toetsregime nader te analyseren en tegen-theorieën te ontwerpen, die als grondslag kunnen fungeren bij het zoeken naar nieuwe, meer open standaarden in het onderwijs. James Scott en Marta Nussbaum geven daartoe een aanzet, maar hun theorieën moeten worden uitgebreid. Een element dat ik alvast wil toevoegen: Beoordeel scholen op wat ze met de aangeboren nieuwsgierigheid van kinderen doen. Zien ze kans deze vast te houden of te vergroten of beknotten ze die nieuwsgierigheid?