Home

foto

 

‘De stem van de leerling’, zo heette het grote onderwijssymposium dat het NIVOZ op 20 november organiseerde, op de 25e internationale dag van de Rechten van het Kind. Het symposium draaide om leerling participatie, maar Olga Middendorp en Rineke van Daalen gaven een workshop over jonge, nog niet leerplichtige kinderen. Hoe kan je jonge kinderen aan het woord laten? Olga en Rineke hielden een voordracht. Verhalen waarin jonge kinderen de hoofdrol spelen, vormden daarvan de kern. De deelnemers wisselden vergelijkbare verhalen uit. De twee voordrachten staan hieronder. We nodigen iedereen die met kinderen heeft te maken uit om eigen verhalen toe te voegen, onder het kopje ‘comment’. Het zou mooi zijn om op die manier een collectie aan te leggen.

Rineke van Daalen:

Alle kinderen hebben een stem. Van jongs af aan gebruiken ze alle vormen van communicatie waarover ze beschikken. Lang voordat ze kunnen praten, proberen ze contact met anderen te maken, door te lachen, te huilen, door geluiden en beweging. Maar hoe jonger ze zijn hoe moeilijker het is om hun stemmen te horen en te begrijpen.

Toch kunnen de stemmen van jonge kinderen ons veel vertellen over de wondere wereld waarin zij leven. Olga, die in de kinderopvang werkt, en ik, die op mijn kleinkinderen pas, hebben de afgelopen tijd geprobeerd wat geluiden uit dit voor ons onbekende universum op te vangen. Het zijn vrij willekeurige gebeurtenissen, die ons om de een of andere reden opvielen. Soms zijn ze onverwacht voor ons, soms passen ze niet in onze volwassenen wereld. Soms laten ze iets zien wat we niet wisten – ze leggen angsten bijvoorbeeld bloot; soms zijn ze lastig te interpreteren.

Het zijn dingen die iedereen die met kinderen leeft zal herkennen. Het zijn dingen waarover je soms je wenkbrauwen even ophaalt, maar waaraan je verder geen aandacht besteedt. Ze gebeuren tussen de bedrijven door, ze gaan onder in de maalstroom van dingen die ook moeten gebeuren, en ‘s avonds als je rustig zit ben je ze vaak weer vergeten.

Voor psychologen vormen de uitingen van kinderen aanknopingspunten om problemen op te lossen en de ontwikkeling van kinderen te onderzoeken. In het boek van Selma H. Fraiberg 1959, The Magic Years. Understanding the Problems of Early Childhood, zijn daar sprekende voorbeelden van te vinden. Ons gaat het vandaag niet om problemen of om ontwikkelingsfasen. Wij willen met u van gedachten wisselen over de vraag hoe we meer kunnen doen met de uitingen van jonge kinderen, hoe we ze kunnen gebruiken om hen beter te begrijpen.

Een paar thema’s die in onze notities in het oog springen: de gehechtheid van kinderen aan routines, de manieren waarop ze proberen om meer zelfstandig te worden, de verwevenheid van hun fantasie met hun dagelijkse leven. Dat laatste thema kwam zo vaak voor, dat we daar wat meer over willen vertellen.

Kinderen veranderen in ijltempo van volslagen onwetende wezens tot kleine mensen die bedreven zijn in de sociale codes van de mensen om hen heen en die in staat zijn om deel te nemen aan het sociale verkeer. Ze oriënteren zich in de wereld door alles wat ze horen, weten, zien, voelen, ruiken met elkaar te combineren, eigen ervaringen, gebeurtenissen die ze vanuit de verte hebben meegemaakt, flarden uit boeken of van de televisie – en dat alles vullen ze aan met hun rijke fantasie. Op die manier voegen ze zich in het sociale leven in. Ze gebruiken hun fantasie op verschillende manieren.

1a

Mijn kleinzoon en ik gaan een reisje op het IJ maken. Hij is erg enthousiast. Hier en daar ziet hij daar een piratenschip. Als er een vrachtschip langskomt en ik me afvraag wat erin zal zitten – ‘Kolen misschien?’ -, zegt hij: ‘Zand’, denk ik, en hij gaat verder, ‘en luipaarden en apen’. En hij droomt nog een poosje door.

Dit lijkt me de eenvoudigste manier om je fantasie te gebruiken: doorfantaseren in het verlengde van de werkelijkheid, dingen uit boeken invoegen in de werkelijkheid die je ziet.

1b

Tussen de middag poffen we kastanjes. Ik maak een kruis aan de onderkant en leg ze in de oven. Bij een van de kastanjes is dat niet helemaal goed gegaan en deze ploft met een grote knal in de oven uit elkaar. Ik moet de oven gaan schoonmaken. Ik ben er niet van geschrokken, heb er ook niet veel drukte van gemaakt, maar dat neemt niet weg dat het op mijn tweejarige kleinkind grote indruk maakt. Het is de komende uren een steeds terugkerende bron van gesprek. ‘Uit elkaar geploft’, zegt hij. En dat herhaalt hij zodra het te pas komt. Als we De vijf brandweermannetjes lezen en toe zijn aan hun maaltijd, zegt hij dat ze kastanjes eten.

Hier gebruikt hij zijn fantasie ook in het verlengde van de werkelijkheid, maar dit maal zijn het elementen uit zijn eigen leven die hij invoegt in een verhaal uit een boek.

2

Mijn kleinzoon en ik zijn in de speeltuin en er gaat een dikke, bruine hommel op zijn jas zitten. Hij schrikt en begint panisch te schreeuwen. Ik neem hem op schoot en zeg dat de hommel weg is. Ik vertel dat hommels er eng uitzien, maar dat ze niet steken. Hij zegt: ‘Muggen prikken wél.’ Ik: ‘Bijen en wespen steken ook.’ Hij zegt: ‘Muggen prikken, bijen prikken, wespen prikken.’ Hij zegt het nog eens. Ik zeg: ‘Je kan wel weer gaan voetballen, de hommel is weg.’ Hij: ‘Komt er een hommel aan, zegt de kapitein, hè, daar is een hommel, hè hoe kan dat nou, daar komt een hommel aan, hè hè daar is een hommel, mmm een hommel.’ Hij zegt het nog een paar keer, zegt nog eens dat de hommel weg is. En dan gaat hij weer voetballen. Het gevaar is bezworen.

Hier blijft er weinig te raden over: hier worden angsten bezworen.

3

Ik vertel aan de vader van mijn kleinzoon dat ik diens kleine zusje in een maxicosi naar de speeltuin heb gedragen en dat ik dat nogal onhandig vond. Mijn kleinzoon vangt het op en zegt: ‘Je kan zo mijn bolderkar lenen, die in de schuur staat’.

Maar hij heeft geen schuur en hij heeft geen bolderkar.

Ik zeg: ‘Ah, heb jij een bolderkar in de schuur?’

En hij herhaalt: ‘Ja, die kan je écht zo van me lenen’.

Is het een poging om te helpen, in ieder geval is het een manier om mee te kunnen doen, om te ‘participeren’. En dat is wat alle kinderen willen.

Olga Middendorp:

Olga, ik heb het koud”.

Ik zeg: “Oh, wil je misschien een extra vestje aan?”

Nee, ik heb een koude broek”.

Hoe kan dat dan?”, vraag ik.

Hij is koud, kijk!”

Ah, er is een plasje in je broek gekomen”, zeg ik.

We gaan naar binnen om de natte kleren uit doen. En ik vraag haar: “Wil je zelf je broek uit doen?”

Nee, dan krijg ik natte handen van de plas, dat moet Olga doen.”

(Schets van een gesprek met een driejarig meisje tijdens het buitenspelen bij het kinderdagverblijf 15 mei 2014).

Rineke en ik denken dat er in de omgang met kinderen verbetering mogelijk is. In de kinderopvang is dat zeker het geval:

Wanneer de ervaringen van kinderen meer ruimte krijgen;
Wanneer beter naar hen geluisterd en gekeken wordt;
Wanneer er gewerkt wordt aan een gelijkwaardige en vertrouwelijke samenwerking tussen kinderen en volwassenen.

Wat kunnen we leren van de ervaringen van jonge kinderen van nul tot vier jaar, en hoe kunnen we dat doen?

Het thema van het symposium ‘stem van de leerling’ van het Nivoz was gehoor geven aan het recht van kinderen op participatie. Jonge kinderen zijn nog geen leerling binnen het onderwijs, maar zij hebben thuis of in de kinderopvang net zo goed recht op participatie. In de kinderopvang is dat lastig, omdat de overheid kinderopvang allereerst ziet als instrument om ouders de gelegenheid te geven te kunnen werken. Dat is een ander uitgangspunt dan waarvan sprake is in het Internationale Verdrag Inzake de Rechten van het Kind: ‘bij alle maatregelen betreffende kinderen moet het belang van het kind de eerste overweging zijn (Art. 3)’. De insteek van de overheid maakt het in de praktijk van de kinderopvang moeilijk een ruimte te creëren waar de belangen van het kind voorop staan.

Maar juist in de kinderopvang is het een grote uitdaging om te werken aan een realisatie van het recht van kinderen op participatie. Je werkt met veel kinderen en vaak met weinig begeleiding. In de ochtend en middag is het bijvoorbeeld volgens de richtlijnen van de wet (WKO 2005) mogelijk dat je alleen op een groep met twaalf kinderen van nul tot vier jaar staat. Veel van wat ik de kinderen hoor vertellen aan elkaar, of wat ze aan mij zeggen of vragen, gaat op in alle verzorgende handelingen die ook moeten gebeuren.

Samen met Rineke ging ik de dagelijkse observaties en verhalen van de kinderen opschrijven. Rineke van haar kleinkind en ik van de kinderen in het kinderdagverblijf. Het is makkelijk om voor een kind in te vullen hoe het met hem of haar gaat (volgens een observatieformulier dat gemaakt is vanuit een volwassen visie op het kind), maar wat laat het kind zelf zien? Zo jong als ze zijn, geven ze op allerlei manieren aan wat ze vinden, wat hun bezig houdt, waar ze mee spelen, wat ze leren…

Hun verhalen blazen steeds ergens nieuw leven in, stellen (je) gewoontes aan de kaak en beproeven regels en grenzen. Het is een wereld vol fantasie, letterlijke imitaties, grappen en serieus werk. Iets van een beeld van wat jonge kinderen ervaren komt naar voren in kort fragment uit een 22 minuten durend gesprek tussen drie driejarige kinderen. Waarschijnlijk had hun gesprek nog langer door kunnen gaan, als zij daarin niet werden onderbroken door ons, de leidsters. In het verhaal zijn de namen van de kinderen geanonimiseerd. De tekst is een letterlijk transscript van een audio-opname, opgenomen op 23 september 2014 bij het kinderdagverblijf waar ik werk. De drie kinderen kennen elkaar bijna drie jaar, Boris is twee dagen per week in de groep, Els drie dagen en Fee vier dagen:

(Boris) Het is al twee uur geweest! (Fee) Maar het is nu 1 uur. (Boris) Ja. (Fee) En dan ga jij bijna naar zwemles toe. (Els) Ga je dan al bijna? (Fee) Ja. Jij, Boris jij kan straks met mij naar de kapper. (Els) zzz zzzzz. (Fee) E jij gaat dan met Boris iets heel leuks doen. (Els) Ja. (Fee) Jij gaat dan met Boris naar de film. (Els) huhhh, he kijk een stuk… (Boris praat er doorheen) ga jij dan ook mee naar de film? (Fee) Ja, nee, jij moet naar zwemles. (Boris) Ja, nee, want, nee ik ben nu al het kleine broertje. (Fee) Nou, nee jij moet straks naar het kinderdagverblijf en Els moet straks naar de haren en jij moet straks naar de film en jij moet straks naar het kinderdagverblijf toe. (Boris) en dan moet Els naar school, want Els is ook een kind. (Fee) Nou, zegt ze tegen Boris, jij bent nog kleiner hoor. (Els tussendoor tegen Boris) jij bent het kleine broertje van mij! (Fee tegen Els) dus jij gaat naar de hele grote meidenfilm en Boris, jij gaat naar de kleine film. (Boris) Nou ik, als ik bij het kinderdagverblijf ben geweest mag ik een hele leuke coole film kijken! (Fee tegen Boris) Nou, jij mag vanmiddag even met papa, want papa is nu even naar het hele saaie werk …

In de dialogen die zich afspelen in woorden, gebaren en klanken tussen de kinderen (en mij) merk je dat hun communicatie rijk is aan kleuren, geuren, geluiden, bewegingen, gebaren, bouwwerken, beelden etc. Ze springen van het een in het andere onderwerp en ze verbinden verschillende onderwerpen aan elkaar met hun fantasie. Door tijd uit te trekken voor observaties en deze ook uit te schrijven kan je de rijkdom van hun ervaringen koesteren en ervan leren. Daarvoor is het nodig je open te stellen voor een gelijkwaardige dialoog en een regelmatige oefening in nauwkeurig observeren (eventueel met behulp van audio of film).

Openstellen voor een gelijkwaardige dialoog vraagt een bepaalde basis voor participatie. In het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn er impliciete en expliciete artikelen die ingaan op het recht van het kind op participatie. Dit recht wordt het meest expliciet uitgedrukt in Artikel 12 en 13: Het kind heeft recht zijn mening vrij te uiten in aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang moet worden gehecht (samenvatting van Art. 12); het kind heeft recht op vrijheid van meningsuiting en informatie (samenvatting van Art.13). In de breedste vorm betekent het recht op participatie: het recht op betrokkenheid (Smith, 2002). Een voorbeeld van betrokken worden komt naar voren in de volgende schets:

‘Ik ben bezig het zand op het speelplaatsje te vegen en het zandbak zand in een kruiwagen te

scheppen om dit vervolgens terug in de zandbak te doen. Zonder iets te vragen komen Jan en

Fleur mij helpen. Als ik een bezem in mijn hand heb, hebben zij dit ook. Als ik schep, scheppen

zij ook. Ik merk dat het scheppen sneller gaat als ik de schep schuin houd. Als ik opzij kijk doen

Jan en Fleur precies het zelfde.'(Een schets van 26 juli 2014)

Participatie vraagt om een uitnodigende houding van volwassenen in de richting van de kinderen. Deze houding kenmerkt zich door een betrouwbare manier van communiceren, door openheid en door kinderen de mogelijkheid te bieden om zich vrij te uiten; door samen activiteiten te doen waarbij je elkaars hulp nodig hebt; door kinderen zelf keuzes te laten maken zodat zij kunnen ervaren waar zij goed in zijn (Tomanovic, 2003).

In vrij spel kunnen kinderen oefenen om eigen keuzes te maken en ontdekken wat ze leuk vinden, fijn vinden, fantaseren, moeilijk vinden, niet willen etc. Oftewel in vrij spel leren kinderen om zelf met elkaar te participeren. Wanneer je bewust om wilt gaan met de wisselwerking in de omgang tussen kinderen en volwassenen, kan je gebruik maken van het model van Shier (2001). Dit model geeft inzicht in verschillende lagen in participatie en in wegen om zover te komen. Deze kunnen een basis vormen voor afspraken en beleidsvoering. Het is essentieel dat het model niet wordt gebruikt als afvinklijst, maar om antwoord te vinden op de vraag wat er – soms binnen een organisatie – nodig is om kinderen gelijkwaardig te laten deelnemen aan het sociale verkeer. Het model van Shier ziet er als volgt uit:

Er wordt naar kinderen geluisterd. Op deze trede wordt alleen naar kinderen geluisterd als zij zelf iets vragen. Er wordt door de volwassenen geen moeite gedaan om kinderen te betrekken in keuzes.

Kinderen worden ondersteund om hun mening te geven; Volwassenen creëren mogelijkheden voor kinderen om hun mening te geven en te delen.

Er wordt rekening gehouden met de mening van kinderen;

1 = opening 2 = mogelijkheden 3 = de organisatie maakt beleid waarin staat dat er naar de mening van kinderen geluisterd moet worden; er wordt waarde gehecht aan hun mening en als daar organisatorische veranderingen voor nodig zijn worden deze gemaakt. Pas als een organisatie deze drie stappen kan verantwoorden, kan je zeggen dat je het Kinderrechtenverdrag onderschrijft. Penelope Leach brengt een mooie nuance aan in deze laag tot participatie met haar zin: ‘Children must be given their say, but they do not always have to be given their way’.

Kinderen worden betrokken in besluitvormingsprocessen; hier vindt de overgang plaats naar actieve participatie. Dit betekent dat je bij het maken van een beslissing samen komt en samen met de kinderen tot een beslissing komt. Kinderen en volwassenen delen macht.

Kinderen delen ‘macht’ en verantwoordelijkheid voor de besluitvorming.

Het laatste niveau moet gebaseerd zijn op een afweging van risico’s en voordelen. Er wordt beleid ontworpen waarin het delen van macht en verantwoordelijkheid een uitgangspunt is voor iedere vorm van besluitvorming (ook als dat niet altijd kan). De stappen in het model zal ik toelichten aan de hand van een voorbeeld:

Klaas wil graag boven spelen op de entresol

(1. Er wordt naar kinderen geluisterd). Daar zijn al drie ‘grote kinderen’ ( van 3 jaar) aan het spelen. Al het speelgoed ligt door elkaar. Klaas komt boven en weet niet zo goed waar te beginnen of wat te doen. Ik vraag of hij toch liever beneden wil zijn.

Nee”, zegt Klaas, “hier blijven”.

(2. Kinderen worden ondersteund om hun mening te geven)

Ik ga op de trap zitten, zeg niks en kijk wat hij gaat doen

(3. Er wordt rekening gehouden met de mening van kinderen).

Langzaam zet hij een paar eerste stappen richting het kasteel dat nog onaangeraakt op een tafeltje staat. Dan zegt Klaas tegen mij “kijk een hoge toren van het kasteel”. “Ja”, zeg ik

(4. Kinderen worden betrokken in besluitvormingsprocessen).

Klaas zegt nog twee zinnen over het kasteel en verliest mij dan uit het oog en gaat op in alles wat hij kan aanraken van het kasteel en lijkt te vergeten wat er verder om hem heen is of gebeurt. Ik ga

terug naar beneden en dat vond Klaas goed. (Een schets van 26 augustus 2014).

(5. Kinderen delen ‘macht’ en verantwoordelijkheid voor de besluitvorming).

Door met behulp van dit model te reflecteren kan je samen met de kinderen veel nieuwe inzichten ontwikkelen. Toen ik met Klaas mee naar boven ging, had ik op dat moment niet bewust door dat mijn handelen overeenkwam met het model van Shier. Zo zal je ontdekken dat je soms als vanzelf handelt in lijn met de rechten van het kind. Als dat niet zo is geeft dit model de juiste handreikingen om te onderzoeken wat er nodig is om kinderen gelijkwaardig te laten deelnemen aan het sociale leven, en dit om te zetten in handelen en in beleid.

Tijdens de workshop merkte je dat de deelnemers de gesprekken ende verhalen van de kinderen zelf het meest aansprekend vonden.Die spraken zo tot de verbeelding, maakten iedereen aan het lachen en smaakten naar meer. Door dichtbij de verhalen van de kinderen zelf te blijven, halen wij, volwassenen, het beste van twee ‘werelden’ naar boven – dat was de conclusie van Olga.