Home

BAM

Op 1 april 2015 organiseerde de SER een expert-meeting over de benutting van arbeidspotentieel van migrantenjongeren (BAM) Thema’s waren de knelpunten, waarmee deze jongeren in het onderwijs en in hun loopbaan te maken krijgen, de keuze- en beslismomenten die zich voordoen in basisonderwijs, vmbo, havo/vwo, mbo/hbo/wo. Achttien mensen kregen de opdracht om in vijf minuten hun zegje te doen. Sommige sprekers vertelden over experimenten die zij hebben opgezet, sommigen vertegenwoordigden een instelling (Techniekpact, Po-raad, Mbo-raad, adviesbureau Cinop, Expertisecentrum Beroepsonderwijs), Tanja Nadnanansing trad op als kamerlid, een paar sprekers vertelden over eigen onderzoek. Maurice Crul (Universiteit van Amsterdam) behandelde bijvoorbeeld een aantal ontwikkelingen die juist voor migranten negatief uitpakken, zoals de nieuwe studiefinanciering, de belemmeringen om verschillende onderwijsniveaus te stapelen, en het nieuwe financieringsmodel dat tegenwoordig niet meer uitgaat van de etniciteit of herkomst van de leerlingen, maar van het opleidingsniveau van hun ouders. Onderwijs in de Nederlandse taal aan gevluchte kinderen met hoogopgeleide ouders komt daardoor in de knel.

De sprekers voerden een aantal interessante experimenten ten tonele, sommige gefinancierd uit fondsen, sommige uit publieke gelden, gericht op kennismaking met bedrijven of met de universiteit, sommige bedoeld ter ondersteuning van school (zie hieronder een lijstje). Iedereen was van deze initiatieven onder de indruk, maar tegelijkertijd rees de vraag hoe deze losse experimenten systematischer kunnen worden gemaakt en op elkaar kunnen worden afgestemd. 

Al deze initiatieven kunnen worden bekeken als signalen dat het reguliere onderwijs bepaalde kwesties laat liggen. Ze kunnen worden gebruikt om het onderwijs te verbeteren, maar lukt dat ook? In de verschillende praatjes kwamen scholen er niet erg goed vanaf, zeker niet als het ging om het integreren van zulke projecten in ‘het onderwijssysteem’.

Mijn eigen verhaal staat hieronder:

Vanmiddag ligt de nadruk op onderwijs, maar mijn punt gaat vooral over werk, over beeldvorming van werk, en hoe dat tot in de schoolklas, de motivatie en de persoonlijkheid van leerlingen doorwerkt.

Ik heb onderzoek gedaan op vmbo-scholen, maar ik heb me in mijn onderzoek nooit op migrantenkinderen geconcentreerd. Op de vmbo-scholen waar ik rondliep kwam ik ze echter wel vaak tegen. Ze zijn oververtegenwoordigd op het vmbo en ondervertegenwoordigd in het vwo. Hun situatie en hun problemen lijken sterk op die van andere kinderen op het vmbo:

– vaak hebben ze laagopgeleide ouders en is sprake van een stroeve aansluiting van thuis en school, van verschillende culturen;

– vaak hebben ze te maken met lage stereotype verwachtingen van leerkrachten en hebben ze een negatief zelfbeeld; ze verwachten weinig van hun eigen schoolprestaties en zien school als niet voor ‘ons soort mensen’;

– die verwachtingen over en weer krijgen op school een eigen dynamiek, en volgens de wetten van de self-fulfilling prophecy hebben ze consequenties voor de persoonlijkheid van leerlingen, voor hun zelfbeeld en zelfvertrouwen, voor hun motivatie en schoolprestaties.

Toch doe je die kinderen tekort door hen ‘kwetsbare jongeren’ te noemen en te spreken van kinderen ‘die niet zo goed kunnen leren’. Beter is het om aan de andere kant te beginnen, aan de kant van werk en van de toekomst. Geef vmbo’ers een wenkend beroepsperspectief.

Want juist op het gebied van werk hebben vmbo’ers – en zij niet alleen – stereotype en achterhaalde denkbeelden:

Ze zien, de klassieke droomberoepen, dokter en advocaat, als hun ideaal, of ze denken clichématig over vmbo’ers en mbo’ers als kinderen met gouden handen en ze hanteren daarbij een nostalgisch en versleten beeld van de timmerman, ze geven zijn stofjas een glans die deze nooit heeft gehad. Dergelijke ideeën zetten kinderen vast in een onrealistisch toekomstperspectief, of ze beperken hun horizon. Youssef Aamarou van het Marcanti College voegde daar nog een belangrijk element aan toe: jongeren hebben weinig idee van de betekenis die werk voor mensen kan hebben. Bij werken denken ze alleen aan geld verdienen, zonder dat ze beseffen dat werk ook in andere behoeften kan voorzien. Dat het plezier geeft als je alleen of samen met anderen iets voor elkaar krijgt, dat werk gezelligheid biedt en dat je er trots op kan zijn.

In hun onwetendheid op het gebied van werk staan jongeren niet alleen. Die stereotype denkbeelden zijn in brede kring gangbaar, en pas heel langzaam begint door te dringen dat de beroepen waarvoor je op het mbo wordt opgeleid niet ophouden bij de trits schilder, timmerman, loodgieter. Dat die beroepen een grote variatie vertonen, dat ze veelzijdig zijn qua handelingen, en dat je een gedegen scholing nodig hebt om dergelijk werk te kunnen verrichten, dat veel van die beroepen interessant zijn, dat het om moderne beroepen gaat, om beroepen die kansen bieden om door te groeien. En dan denk ik niet alleen aan techniek, maar ook aan zorg, en andere beroepen.

Bij migranten doen deze problemen van onwetendheid zich in versterkte mate voor. De afstand tot school is nog groter, de Nederlandse taal vormt een extra barrière, andere culturen maken het lastig om te weten wat je van school kan verwachten en wat school van jou verwacht. Gezinnen leven vaak in kleine kring, soms beperkt tot mensen uit het land van herkomst van de ouders. Die ouders die van elders komen zijn vaak laagopgeleid, ze kunnen zich in de Nederlandse samenleving niet goed oriënteren, en ze kunnen hun kinderen daarom weinig steun in het onderwijs geven. Alle reden om aandacht te besteden aan de aansluiting tussen school-thuis-werk.

Dat kan op allerlei manieren gebeuren en dat repertoire moet worden uitgebreid en verbeterd. Een paar voorbeelden

– Zoals de Weekendschool die zich al jaren geleden tot doel heeft gesteld om de horizon van kinderen van 10-14 jaar van laagopgeleide ouders, vaak migranten, te verbreden. Zij brengen deze kinderen in contact met bevlogen beroepsbeoefenaren, maar ze richten zich alleen/vooral op professionals met een opleiding in het hoger onderwijs. Hun model is echter even goed bruikbaar om beroepen op mbo-niveau te introduceren.

– Ook stages vormen een ander belangrijk aanknopingspunt om in de praktijk te laten zien wat bepaalde werksoorten inhouden, ter oriëntatie op de beroepspraktijk en ter oefening van die beroepspraktijk. De kwaliteit van het onderwijs op mbo-scholen kan alleen worden gewaarborgd wanneer scholen goede en voldoende stageplekken weten te verwerven en te onderhouden. Ook de organisatie On-Stage biedt daarvoor een model. On Stage organiseert grote stagemarkten, ‘beroepenfeesten’, waar werkgevers en jongeren elkaar kunnen treffen. Een simpele manier waarop scholen jongeren met werk in aanraking kunnen brengen is ex-scholieren uit te nodigen die enthousiast zijn over hun werk en die daarover op vmbo-scholen komen vertellen.

Mij lijkt het belangrijk om dit soort initiatieven uit te breiden en uit te werken – en daarbij en passant ook ouders en leerkrachten te betrekken.

Door de kennis over beroepen te vergroten kan de stereotype beeldvorming over beroepen op mbo-niveau worden doorbroken, en dan is de cirkel rond en zijn we weer terug in de schoolklas: dan krijgen kinderen een aantrekkelijk beroepsperspectief, raken ze gemotiveerd om te leren en krijgen ze meer zelfvertrouwen. Allemaal ingrediënten die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling, ontplooiing en toekomstkansen voor jongeren.

Experimenten:

De Junior Academy die zich tot doel heeft gesteld om 7e- en 8e-groepers kennis te laten maken met de route naar het hoger onderwijs, hun een oriëntatie te bieden op vervolgonderwijs, hen te interesseren voor de wetenschap en ‘bewustwording te creëren van de rijkdom van hun culturele identiteit’;

Track the talent, een organisatie die laaggeschoolde jongeren stimuleert ‘om verder te studeren na het VMBO om zo hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten’, door trainingen te geven, door contacten te leggen met het bedrijfsleven, met managers, met sporters en acteurs;

het project K!X dat jongeren op het (v)mbo beter op de arbeidsmarkt wil voorbereiden, door bedrijven te bezoeken en met werkgevers te praten, door soft skills van jongeren te verbeteren;

het Weekend College, waar kinderen tussen hun twaalfde en hun twintigste op zaterdag huiswerkbegeleiding kunnen krijgen, en les in Nederlandse taal, Frans, Duits, Engels, rekenen, wiskunde. De leerlingen bezoeken films, theater en musea, en ze sporten, en net als op de Weekend School vertellen gastdocenten over hun beroep; 

het New Urban Collective mentorproject, dat op basisscholen wordt uitgevoerd.