Home

geld

De Kinderbijslag is een regeling die weinig commotie teweeg brengt. Mensen stellen zich er geen vragen over, ze weten er weinig van af, verhitte debatten ontbreken, en zelfs in de afgelopen bezuinigingsronden stond de kinderbijslag niet ter discussie.

Juist de vanzelfsprekendheid van die regeling was voor mij een reden om de ontstaansgeschiedenis ervan te onderzoeken (Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 2002, 29, 3, 285-313). En dat gold ook voor: Nicoline Coorens, Bart van Els, Justus de Hooge, Jack van der Velde en Esther Veldhuis. Net als ik vonden zij de stilte rondom de Kinderbijslag intrigerend en daarom kozen ze Kinderbijslag in de Participatiemaatschappij als onderwerp voor hun eindwerkstuk in de Interdepartementale Management Leergang 2013-2014 (IML26). Zij plaatsten de Kinderbijslag tegen de achtergrond van grotere burgerparticipatie en een terugtredende overheid.

In hun werkstuk stellen ze zich een aantal fundamentele vragen: Welke doelstellingen heeft de Kinderbijslag en worden die doelen bereikt? Heeft de Kinderbijslag nog wel een functie, nu de toelagen in veel gezinsbudgetten een marginale plaats innemen? Zijn er alternatieven voor de Kinderbijslag en kan er op die regeling bezuinigd worden?

Ze hebben vier verschillende beleidsscenario’s geformuleerd: 1) Kinderbijslag voortzetten met kleine of grote bezuiniging, waardoor een gedeeltelijke financiële terugtred van de overheid plaatsvindt; 2) Kinderbijslag afromen (bijvoorbeeld halvering bedrag per kind), terwijl dat geld wordt ingezet voor de realisatie van doelgerichte voorzieningen; 3) Kinderbijslag ongewijzigd voortzetten; 4) Kinderbijslag afschaffen waarbij van de burgers wordt verwacht dat zij een deel van hun inkomen beschikbaar stellen aan zorg en welzijn van kinderen.

De auteurs kiezen voor nietsdoen, voor het derde scenario. Waarom zou je veranderingen invoeren? Er zijn immers geen problemen met de Kinderbijslag, de regeling is betrekkelijk goedkoop en is eenvoudig uitvoerbaar – zo redeneren zij. Laat ouders en verzorgers zelf de verantwoordelijkheid dragen voor het grootbrengen van hun kinderen. ‘Handen af van de Kinderbijslag’, dat is hun slotsom. Het is een sympathieke stellingname, deze relativering van de maakbaarheid.

Over het tweede scenario, dat neerkomt op een – gedeeltelijke – collectivering van de kosten van kinderen, spreken de auteurs zich overigens ook tamelijk positief uit. Ze stellen voor om het geld aan integrale kindcentra te besteden en aan maatschappelijke dienstplicht. Een bezwaar van dit scenario is dat het meer overheidsbemoeienis vraagt – en dat correspondeert niet met hun opdracht. Toch verdedigen de auteurs deze strategie met het argument dat investeren in kinderen op langere termijn lonend is.

Dat laatste ben ik van harte met ze eens en anders dan Coorens e.a. wil ik het tweede alternatief, de collectivering van de kinderbijslaggelden, bepleiten. Kinderbijslag is ontstaan als een toeslag op het loon van de mannelijke kostwinner, die bedoeld was om vrouw en kinderen te onderhouden. Nu het wenselijk wordt gevonden dat beide ouders werken en dat ideaal door velen wordt gedeeld en in de praktijk wordt gebracht, is er een heel nieuwe situatie ontstaan. De zorg die vroeger vanzelfsprekend door moeders werd gedaan, wordt nu uitbesteed en voor een deel gecollectiveerd.

Ik zie die Nederlandse collectieve zorg voor jonge niet-leerplichtige kinderen, voor het overblijven tussen de middag op school, en voor naschoolse zorg, echter als achtergebleven gebieden in de verzorginsstaat. Voor die zorg rondom school is extra geld broodnodig en ik wil ervoor pleiten om de kinderbijslaggelden daarvoor te gebruiken:

* In Nederland is de arbeidsparticipatie van moeders pas wat gaan betekenen in een periode, dat de ontwikkeling van de verzorgingsstaat afgeremd ging worden. Bestaande voorzieningen werden beknot en er kwamen nauwelijks nog voorzieningen bij. De kinderopvang, tussenschoolse opvang, buitenschoolse opvang – ze kwamen allemaal te laat om in combinatie met het onderwijs als basisvoorziening voor iedereen georganiseerd te worden;

* De afgelopen decennia heeft de toegenomen arbeidsparticipatie van ouders de urgentie van dit type voorzieningen groter gemaakt, maar toch worden deze voorzieningen niet beschouwd als een collectieve verantwoordelijkheid. De kinderopvang is in handen van durf-kapitalisten, de gaten tussen school en zorg zijn niet gedicht, de kwaliteit van collectieve zorg is niet gewaarborgd. De roosters lopen niet synchroon, de locaties liggen uit elkaar, de schoolgebouwen zijn ingericht op lesgeven en niet op andere collectieve bestemmingen, de verzorgers zijn laaggekwalificeerd en werken soms als vrijwilliger;

* Collectivering van de kinderbijslag zou kunnen bijdragen aan het maken van een inhaalslag op het gebied van de voorzieningen voor kinderen, vòòr school, tussen de middag en na school. Die arrangementen zouden in het onderwijs geïntegreerd moeten worden, qua tijd, plaats en verzorgers; aan die verzorgers moeten hogere eisen worden gesteld.

* In zulke verbeterde arrangementen kunnen kinderen zich beter ontplooien en kan gewerkt worden aan gelijke kansen op ontwikkeling.

* Indirect dragen deze voorzieningen ook bij aan een toenemende maatschappelijk participatie van burgers. Ze maken het voor ouders gemakkelijker maken om zich op de arbeidsmarkt te begeven, om verder te leren of vrijwilligerswerk te verrichten.

(In 2005 organiseerde de Sociale Verzekeringsbank een conferentie over de Kinderbijslag, Kind en Sociale Zekerheid. Ik schreef een artikel over Kinderbijslag in de politiek).